Intern verslag 45

Archiefonderzoek Bloemkampklooster


Inleiding

In 1997 is onderzoek gedaan naar de geschiedenis van het Bloemkampklooster. Daartoe werd naast de literatuur hoofdzakelijk gebruik gemaakt van de gegevens uit het Bosch' protocol1 en het zeer bescheiden kloosterarchief.2 Dit laatste bestaat slechts uit een drietal nummers. Nummer 1 is een charter uit 1533 waarin de bisschop van Luik beveelt om Wijnand van Ravenstein te ontslaan als pater van het klooster. Nummer 3 is een schepenakte uit 1618 waarin Walburg Hendriksdr. de Bye ten behoeve van het klooster een aantal cijnzen overdraagt. Onder nummer 2 is een 'cijnsboek' ondergebracht - het register spreekt van renten - dat is aangelgd in 1560 en voortgezet tot 1656. Het bevat extracten uit oorkonden vanaf 1341, niet alleen van de akten waarbij inkomsten aan het klooster zijn gekomen, maar ook de daarbij behorende retroakten. Daarnaast bevat het aantekeningen van de betalingen van deze 'cijnzen' van 1560 tot. 1570. De inkomsten zijn geordend naar hun ligging in alfabetische volgorde. Helaas loopt dit alfabetisch register slechts van letter A (Antwerpen) tot de letter S (Schijndel), met daarnaast nog één latere notitie betreffende Udenhout. Met behulp van dit regisrer is dus geen volledige opgave van alle inkomsten van het klooster te verkrijgen.
Dan is wel mogelijk met een rekening van het klooster over het jaar 1717. Het gaat hierbij om een zogenaamd rendantsexemplaar dat afkomstig is uit het archief van de raad en rentmeester van de geestelijke goederen in de Meierij van 's-Hertogenbosch Alert Johan Gansneb, genaamd Tengnagel.3 Helaas dateert deze rekening pas uit de tijd dat de laatste zusters overleden waren en de kloostergebouwen verkocht. Maar gelukkigerwijs is de rekening geconfronteert teegen den quohier of legger van 1666 tot 1676 en alle de afgeloste posten op zijn plaats ingevuld.4 Tot op zekere hoogte is het dus mogelijk om inzicht te verkrijgen in de inkomsten van het klooster in het derde kwart van de zeventiende eeuw.
Een zeer belangrijke bron voor onze kennis van het klooster bieden de Analecta van Gijsbert Coeverincx. Deze deken van de Sint-Janskerk uit de tweede helft van de zestiende eeuw - hij overleed in 1613 - heeft twee in één band gebonden delen nagelaten met diverse bronnen en geschiedkundige aantekeningen betreffende het bisdom en daarbinnen gevestigde instellingen.5 In het tweede handschrift bevindt zich een aantal gegevens betreffende het Bloemkampklooster.6 Daaronder bevinden zich die statuyten van den convent van sinte Elizabeth achter die Tolbrugge, gezien het taalgebruik en de spelling daterend uit de tijd van Coeverincx.7 Daarnaast vindt men er Die charte van reformatien achter die Tolbrug uit 1571. Een daarbij behorende naamlijst van zusters is afgedrukt bij de geschiedschrijver van het bisdom 's-Hertogenbosch Schutjes. In de uitgave van de Analecta vindt men verder wèl een naamlijst van de zusters uit 1581, die in 1596 is bijgewerkt, visitatieverslagen van 1585, 1588 en 1596 en enkele aantekeningen. Enkele van deze stukken bevatten gegevens over de indeling van het klooster, die verderop aan de orde zullen komen.
1.GAH. R.
2.RANB, Klooster Bloemkamp.
3.RANB, Ontvangers belastingen en rentmeesters domeinen, nr. 189.
4.T.a.p., fol. 2.
5.Van den Elsen en Hoevenaars (eds.) 1905-1907.
6.T.a.p., II, 322-347.
7.T.a.p., II, 325-332.
Het hierna volgende beoogt niet een kloostergeschiedenis te schrijven. Hoofddoelstelling was om inzicht te verkrijgen in de ligging van het klooster, de kloosterbebouwing, de vestiging achter de Tolbrug en de liquidatie. De resultaten van het archiefonderzoek wijken op een aantal punten af van wat men in de literatuur tegenkomt. Het gaat dan met name om de jaartallen betreffende het ontstaan of de verhuizing van het Bloemkampklooster, en in verband hiermee ook van het Bethaniëklooster.

Voorgeschiedenis

In de veertiende eeuw werden vele gemeenschapjes van vrome mannen en vrouwen gesticht die er geen vaste leefregel op nahielden. De kerkelijke overheid oefende druk uit om een dergelijke regel aan te nemen. Een daarvan was de derde orde van Sint-Franciscus. Degenen die hem aannamen werden daarom tertianen en tertiarissen genoemd. De regel was gebaseerd op de door de heilige Franciscus van Assisië in het eerste kwart van de dertiende eeuw gestichte kloosterorde.
De derde orde was geen echte kloosterregel: men bleef leek en hoefde niet de essentiële kloostergeloften van armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid af te leggen. Men beloofde slechts een goed christelijk leven te leiden en de geboden Gods te onderhouden. Toch leefden de tertianen en tertiarissen in de praktijk vaak wel als kloosterlingen en beloofden zij zich aan de regels van het huis te houden, gehoorzaam te zijn aan de overste en zich te onderwerpen aan eventuele straffen en berispingen. Daarom werd op den duur vaak een echte kloosterregel aangenomen, met name die van Augustinus.1
Op 22 april 1441 verleende de bisschop van Luik enkele privileges aan al de broeders en zusters van de derde regel van Sint-Franciscus in het bisdom Luik. Deze voorrechten werden op 14 mei 1443 door paus Eugenius IV bevestigd. De bisschop stond toe dat de ministers van de orde een algemeen overste voor alle broeders en zusters in het bisdom konden kiezen; dat in elk klooster een biechtvader van de orde of een seculiere geestelijke kon worden verkozen; dat er een algemene visitator mocht worden gekozen en dat er jaarlijks een algemeen kapittel van alle tertiarissenkloosters in het bisdom zou worden gehouden. Ook betreffende de kloostergeloften, de sacramenten, de diensten in de kerk en het toelaten van gelovigen aldaar werd een algemene regeling getroffen. Daarnaast bezat ieder klooster eigen statuten.

Aan de Wever- of Papenhulst

In Den Bosch bestond overigens al in 1400 de gemeenschap van tertiarissen waaruit het Bloemkampklooster is voortgekomen.2 Op 29 november van dat jaar verkochten Wendelmoed Worms, Aleid dochter van wijlen Gerrit Loyen, Christina dochter van Arnoud Hermans, Elizabet Nouden, Nelle van Oyen, Mette van Oss, Heilwig van Boxtel, Jutte van Eindhoven en Lana van Loon, zusters van de derde orde van Sint-Franciscus, wonende in de Weverhuls in
1.Zie Post 1957, 350-353; Persoons 1980, 397.
2.Ten Cate 1953-1955, 145, verwijst naar een oorkonde in het cijnsboek van 11 april 1410. Hij maakt tevens melding van twee handschriften waarin 1402 als stichtingsjaar wordt genoemd. Deze handschriften: Origo, progressus et modernus status Provinciae Germaniae Inferioris anno Domini 1647, t.a.p., fol. 56, en Anni fundationis, erectionis, destructionis, selictionis et restitutionis conventuum ordinis Seraphici Germaniae Inferioris (1723), fol. 4. Deze handschriften bevinden zich in het archief van de minderbroeders in Weert. Het tweede werd naar een ander handschrift gepubliceerd in Archief voor de geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht 2 (1875). Zie t.a.p., 37 en 67.
het huis en erf van Jacob van Berze dit huis aan Arnoud Hermansz.1 Wellicht was dit de vader van de hierbovengenoemde zuster, Christina. Het is niet duidelijk of de zusters in dit huis - bijvoorbeeld als huursters - zijn blijven wonen of dat ze een ander huis hebben verkregen.
Op 24 november 1402 verkochten Roelof van de Zande als procurator van het huis en Wendelmoed Worms en Aleid Loyen als meestersen van het huis, nu vermeld als liggende in de Papenhuls, een erfelijke cijns uit een huis in de Kolperstraat (de huidige Verwersstraat); op 14 december van datzelfde jaar maanden de twee zusters tot betaling van deze cijns over drie jaar.2

De familie Van Vlierden

In de literatuur vindt men vermeld dat het klooster zou zijn gesticht door Elizabet van Vlierden. Zij was een dochter van Jan van Vlierden, afkomstig uit de gelijknamige plaats bij Deurne, en van Margriet van Oudenhoven. Deze laatste zou de tweede dochter, geweest zijn van Wouter heer van Oudenhoven, gelegen in Best onder Oirschot. Margriet, een zuster van Elizabet, trouwde in 1390 met Jan van Kinschot en haar broer Daniël met Elizabet van Petershem.4 Uitgaande van een stichting van het klooster in of kort vóór 1400 is de betrokkenheid van genoemde Elizabet van Vlierden zeer wel mogelijk, maar ik heb een bewijs daarvan nergens aangetroffen.
Opmerkelijk is dat men verder in de literatuur vermeld vindt dat het klooster, in 1452 gesticht en begiftigd zou zijn door een jonkvrouw Johanna van Vlierden.5 Wellicht is deze Johanna identiek met de weduwe van Jan van Vlierden, die op zijn beurt een zoon was van de bovengenoemde Daniël en Elizabet van Petershem. Johanna weduwe van Jan van Vlierden komt vanaf 1453 een aantal malen voor in het Bosch' schepenprotocol,6 maar geen enkele maal in verband met het klooster. Ook van haar betrokkenheid daarmee heb ik geen enkel bewijs gevonden. Toch wijzen deze gegevens wel op een relatie tussen de familie Van Vlierden en de kloostergemeenschap en ik acht een stichting en begunstiging door deze adellijke Brabantse familie niet uitgesloten.
1.GAH, R. 1182, blz. 730 (fol. 321v. oud): Weyndelmoedis dicta Worms, Aleydis filia quondam Gerardi Loyen. Cristina filia Arnoldi dicti Hermans, Elizabeth Nouden, Nella de Oyen, Metta de Os, Heylwigis de Bûcstel, Iutta de Eyndoven, (doorgehaald: et Aleydis de Deven, consorores con) Lana de Loen, consorores tercii ordinis sancti Francisci, commorantes in Buscoducis ad vicum dictum Wever huls in domo et area Jacobi de Berze, sita in dicto vico inter hereditatem sororum theutonice dictarum swesteren ex uno [et] inter hereditatem Bodonis filii quondam Ghisekini ex alio, cum tutore, tam pro se quam pro quibuscumque aliis sororibus tercii ordinis presentibus et futuris in dicta domo et area commorantibus et commoraturis, dictam domum et aream dicti quondam Iacobi de Berze, sitam in Buscoducis in dicto vico Wever huls vocato inter hereditatem sororum dictarum swesteren ex uno et inter hereditatem quondam Bodonis filii quondam Ghisekini ex alio et quam domum et aream dicte sorores tercii ordinis nunc ad se spectare dicebant, hereditarie vendiderunt Arnoldo Hermans soen, supportaverunt cum omnibus litteris et iure.
2.GAH, R. 1183, fol. 61v. en tol. 21v.
3.Van Vlierden 1904, kol. 58.
4.T.a.p., kol. 57-59.
5.Foppens 1721, 320.
6.De vroegste vermelding: GAH, R. 1223, fol. 219 (1453 juni 2): Johanna relicta quondam Iohannis dicti de Vlyerden. Zie verder tot het jaar 1460 t.a.p. 1225, fol. 123v.; 1226, fol. 183 en 517v.; 1227, fol. 212v. en 213 (kwijting met betrekking tot quibuscumque pecuniarum summis ac proventibus honorum dictotorum Audenhoven; 1457 maart 22); 1228, fol. 151v.; 1229, fol. 12 en 101; 1230, fol. 51 en 234bis.
Fragmentgenealogie Van Vlierden

De Papenhulst

De zusters woonden dus aanvankelijk in de Wever- of Papenhulst, waar veel geestelijken woonachtig waren. Als belending van het huis van Jacob van Berze werd in de akte van 29 november 1400 vermeld het erf van de zusters geheten swesteren. Dit gemeenschapje was al in 1335 in de Papenhuist gaan wonen.1 Ook de clarissen, gesticht in 1359, waren hier gevestigd - hun klooster lag aan de zuidzijde van de Hinthamerstraat op de hoek van de Clarastraat - en daarnaast een flink aantal priesters.2

Intermezzo op de Windmolenberg

De tertiarissen zijn hier tot 1453 gebleven. Op 13 november 1452 woonden zij nog in de Papenhulst,3 maar op 22 januari 1453 kochten zij een huis, erf, tuin en aangelag aan de Windmolenberg.4 Kort daarop, op 6 maart en 30 april 1453, verkochten zij hun kloostercomplex in de Papenhulst.5 Op 27 februari 1454 wordt als hun woonplaats de Windmolenberg opgegeven.6 Daar hadden zij op 2 januari 1453 aan de noordwestkant van de Windmolenberg twee huizen met toebehoren gekocht van Goiart Goiartsz. van den Meervenne. Het ene, een huisje, vroeger afkomstig van wijlen Gerlach van Keeldonk,
1.Bisschoppelijk Archief 's-Hertogenbosch, Archief zwartzusters, oorkonde van 1335 maart 29.
2.Van Sasse van Ysselt 1910-1914, II, 492 e.v.
3.GAH, R. 1223. fol. 248: sororum tercii ordinis sancti Francisci in Buscoducis in vico dicto Papenhuls commorantium.
4.GAH, R. 1223, fol. 35.
5.GAH, R. 1223, fol. 191 en 208v. Foppens 1721, 320, zegt dat het aan de heiligen Elizabeth en Agnes gewijde klooster in 1452 op de Windmolenberg gesticht is, vooral door toedoen van jonkvrouwe Johanna van Vlierden. Deze mededelingen zijn door latere auteurs overgenomen. Zij worden niet door de gegevens uit het Bosch' protocol bevestigd.
6.GAH, R. 1224, fol. 339v: conventus sororum tercii ordinis sancti Francisci siti in Buscoducis ad locum dictum Wijntmolenberch. Een schepenakte van 29 januari 1455 (R. 1225, fol. 124v) noemt weer de Papenhulst, maar dit zal het gevolg zijn geweest van het overnemen van gegevens uit een oudere akte.
werd gesitueerd naar het Sint-Claraklooster toe tussen een gracht aan de ene kant en het grote huis van Gerlach aan de andere. Het was afkomstig van Jan Jansz. Kievit van Nisterle.1 Het andere huis - afkomstig van Elias van de Wiel, daarvóór van Jan van Breugel, zoon van Arnoud Stamelart van Breugel - was gelegen tussen een erf van Hendrik Kepken en een erf van Jan Kievit. Het strekte zich uit vanaf de Dieze tot aan een put. Tot het goed behoorde ook een dijk die zich uitstrekte langs die put tot aan de openbare straat. Agnes van Keeldonk en Jan Kievit behielden hun recht om met de kar en met dieren de weg te gebruiken.2 Op 2 augustus kochten de zusters op de Windmolenberg nog een erf. Het was gelegen bij de kolk aldaar op de hoek van een steegje van de Hinthamerstraat naar de Windmolenberg. Dit erf grensde aan het erf dat afkomstig was van Elias van de Wiel, waarop de zusters woonden.3 Waarschijnlijk ging het bij dit complex om grond bij de tegenwoordige Mgr. Prinsenstraat, Achter de Dove en het noordelijk deel van het Sint-Jacobshof.
De zusters lijken aanvankelijk op de Windmolenberg ambitieuze plannen te hebben gehad. Op 21 januari 1455 bestelden zij 73.000 bakstenen hij Jan Hendrik Daniëlsz. van Vorne, te leveren op de Windmolenberg.4 Wellicht konden deze plannen worden uitgevoerd door de milddadigheid van de hiervóór genoemde Johanna van Vlierden. Maar spoedig hadden de zusters het er kennelijk niet meer naar hun zin, want in datzelfde jaar zijn ze verhuisd naar een ander deel van de stad, gelegen achter de Tolbrug. Ook deze verhuizing zou in verband kunnen hebben gestaan met Johanna.
1.GAH, R. 1223. fol. 35: minorem domum et aream et ortulum quondam Gerlaci de Keeldonc, sitos in Buscoducis ad locum dictum Wijntmoelenberch in latere versus conventum sancte Clare, inter quoddam f'ossatum ibidem ex uno et inter reliquam magnam domum et aream dicti quondam Gerlaci ex alio, quos minorem domum, aream et ortulum dictus Godefridus vanden Meervenne erga Iohannam filiam quondam Iohannis Kyevit de Nysterle acquisierat, prout in litteris, hereditarie supportavit mihi ad opus sororum tercii ordinis sancti Francisci in Buscoducis, in vico dicto Papenhuls pro tempore commorantium.
2.T.a.p.: domum, aream et ortum ac hereditatem, sitos in Buscoducis ad locum dictum Wijntmoelenberch inter hereditatem Henrici Kepken ex uno et inter hereditatem Iohannis Kievit ex alio, tendentes a communi aqua die Diese vocata usque ad puteum dictum poet? simul ibidem, simul cum quodam aggere sito ibidem, tendente iuxta puteum predictum usque ad communem plateam ibidem, salvo et! Agneti de Keeldonc et Iohanni Kievit predicto reservato iure eundi et redeundi per aggerem predictum et utendi aggere predicto cum curru et bestiis, quos domum, aream et ortum ac hereditatem simul cum aggere predicto Elias vanden Wyel erga Iohannem de Broegel, filium quondam Arnoldi Stamelart de Broegel, acquisierat.
3.GAH, R. 1255, fol. 309v.: hereditatem quandam sitam in Buscoducis apud locum dictum Wijntmolenberch prope gurgitem ibidem, ad conum viculi siti ibidem, tendentis a vico Hijntamensi versus locum predictum die Wijnmolenberch vocatum. inter quandam viam protensam ibidem a dicto viculo iuxta gurgitem predictum versus hereditatem Elye dicti vanden Wyel ex uno et inter hereditatem Aleidis relicte quondam Iohannis dicti de Tricht ex alio, tendentem a viculo predicto usque ad fossatum quoddam ibidem, --- supportavit mihi ad opus sororum tercii ordinis sancti Francissi in predictam hereditatem dicti quondam Elye vanden Wyel commorantium.
4.GAH, R. 1225, fol. 354v.

Verwarring met het Bethaniëklooster

Er is verondersteld dat hun klooster toen in handen is gekomen van een andere kloostergemeenschap.1 Het ging hierbij om een klooster gewijd aan Maria Magdalena en behorend tot de zusters van het gemene leven. Deze zusters woonden in de Peperstraat. Op 20 juni 1455 verkochten zij daar echter hun bezittingen, bestaande uit de helft van het huis, erf en tuin van Dirk van Esch en een huis, erf en tuin en een achterhuis aan de Oude Dieze, afkomstig van Hendrik van der Stappen. Verder verkochten ze nog een huis, erf en tuin aan de Oude Dieze.2 Op 13 juli 1456 verkochten zij nog andere bezittingen in de Peperstraat. In het concept van de akte van 20 juni 1455 stond dat zij eertijds in de Peperstraat woonden, maar nu op de Windmolenherg, maar deze vermelding is doorgehaald.3 Dit hoeft echter niet te betekenen dat zij nog steeds in de Peperstraat woonden. Verderop in de akte komt namelijk een zinsnede voor waarin de woorden in vico Peperstraet vocato doorgehaald zijn. Kennelijk vond men de vermelding van hun opeenvolgende woonplaatsen niet relevant voor de akte. In ieder geval noemt een belending op 23 februari 1456 een erf aan de Windmolenberg van de zusters van de heilige Maria Magdalena, eertijds van Willem van Oss.4 Van de verwerving hiervan en van enkele andere goederen aldaar zijn schepenakten daterend tussen 1456 en 1459 bewaard gebleven.5
Op 31 januari 1467 werd het Maria-Magdalenaklooster door do bisschop van Luik verheven tot een volwaardig klooster, dat bij die gelegenheid overging tot de orde van de reguliere kanunnikessen van Augustinus. De zusters mochten toen een eigen kerk bouwen en een kerkhof aanleggen.6 Op 15 januari 1488 schonk Riswijn dochter van wijlen Willem Roelofsz. een huiserf op het klein begijnhof aan de zusters voor de spoedige bouw van een nieuwe kerk.7 Hun kloosterterrein lag in de zuidwesthoek van de Windmolenberg. Het moet onderscheiden worden van dat van de tertiarissen, die zoals gezegd tussen 1453 en 1456 in de noordwesthoek van de Windmolenberg gewoond hebben.

De tertiarissen achter de Tolbrug

De eerste maal dat de tertiarissen in hun nieuwe klooster achter de Tolbrug vermeld worden, is op 7 september 1456. Op die datum is sprake van Johanna van Dodewaard, moeder van het buis van de zusters van de derde orde van Sint-Franciscus in 's-Hertogenbosch achter de plaats geheten de Tolbrug.8
1.Zie Janssen 1983c, 105, onder verwijzing naar Schutjes 1870-1876, IV, 483-484.
2.GAH, R. 1225, fol. 290-290v.
3.GAH, R. 1226, fol. 329v-230: olim in vico dicto Peperstraet, nunc vero ad locum dictum Wijnmolenberch; en t.a.p., fol. 549v.
4.GAH, R. 1226, fol. 296v.: ad locum Wintmolenberch inter hereditatem sororum beate Marie Magdalene, olim Willelmi de Os, ex uno ---.
5.GAH, R. 1226, fol. 296v. (1456 februari 23); R. 1229, fol. 248v. (1458 december 1); fol. 85v. (1459 maart 8); R. 1230, fol. 154 (1459 november 28).
6.Van den Elsen en Hoevenaars (eds.) 1905-1907, II, 277-282 (1466 Luikse stijl).
7.GAH, R. 1257, fol. 203v. Zie over de opgravingen van dit klooster Janssen 1983c, 105-108; over de liquidatie Van Sasse van Ysselt 1910-1914, III, 26-32.
8.GAH, R. 1226, fol. 565v.: Iohanna de Dodenweerde, mater domus sororum tercii ordinis sancti Francisci in Buscoducis retro locum dictum die Tolbrugge. Zij overleed in 1499, na 45 jaar mater van het convent te zijn geweest. Zij zal dat dus geworden zijn toen het convent gevestigd was aan de Windmolenberg (Van den Elsen en Hoevenaars (eds.) 1905-
Uit een schepenakte van een maand later, 11 oktober 1456, wordt van een huis, erf en tuin gezegd dat het zich uitstrekte van de openbare straat tot het erf van wijlen Reinier van Mechelen, nu van de zusters van de derde orde van Sint-Franciscus in 's-Hertogenbosch, en de openbare straat.1

Fragmentgenealogie Roesmont-Van Mechelen

Uit deze laatste akte blijkt dat de grond waarop de zusters zich gevestigd hebben op zijn minst voor een deel afkomstig was van Reinier van Mechelen. Nu zijn hiervan geen overdrachtsakten bewaard gebleven. Maar uit de bronnen blijkt dat Reinier van Mechelen juist in deze tijd moet zijn overleden. Op 24 oktober 1455 verkocht hij nog een cijns uit een huis, tuin, erf en beemden achter de Tolbrug2 en droegen drie personen een schuldvordering aan hem over.3 Vanaf 21 juli 1456 echter dateren akten waarin door zijn weduwe, Luitgard dochter van Roelof Godschalksz. Roesmont, over delen van zijn nalatenschap werd beschikt.4 Op 24 juli gaf Luitgard een huis, erf, tuin en twee beemden en nog een stuk erf in eeuwigdurende cijns aan Herman Hermansz. van Deurne. Het huis met toebehoren was afkomstig van haar vader, Roelof Roesmont, en het stuk erf had haar echtgenoot Reinier verkregen van Hubert en Gozewijn zonen van Gozewijn Hubertsz. Steenwech. Dat het klooster minstens voor een deel werd gevestigd was op grond die eertijds van Roelof Roesmont was geweest, blijkt tevens nog uit het hertogelijk cijnsregister van 1573: De susteren van den derden oirden achter de Tolbrugge van de ledige plaetsse Roelof'f' Roosmonten in 't Muntelken van C XXIIII voeten VI s. IIII½ d. oudts.5 De breedte van 124 voet komt overeen met ongeveer 35,60 meter.
Een oorkonde van 5 juni 1458 maakt duidelijk welk complex van Reinier van Mechelen de zusters verworven hebben. Het bestond uit een huis, erf, tuin en daaraan liggende erven gelegen achter de Tolbrug.6 Op die datum droeg Gerard Pelgrim als echtgenoot van Berte, die weduwe was van Goiart
 1907, II, 324).
1.GAH, R. 1227, fol. 308: tendentibus a communi vico ad hereditatem olim Reyneri de Mechelen, nunc sororum tercii ordinis sancti Francessi! in Buscoducis, et ad communem plateam.
2.GAH, R. 1226, fol. 9.
3.GAH, R. 1226, fol. 169v.
4.GAH, R. 1226, fol. 141 (1456 juli 21, 24, 26; augustus 2); 145v. (1456 augustus 2).
5.RANB, Raad en rentmeester-generaal, nr. 280, fol. 15.
6.GAH, R. 1228, fol. 306: domo, area, orto ac hereditatibus sibi coadiacentibus olim Reyneri de Mechelen, nunc sororum tercii ordinis sancti Francissi!, sitis in Buscoducis ultra pontem dictum die Tolbrugge.
Bertrams van Hedel, een erfelijke cijns van 16 pond uit dit goed over aan Gozewijn Arnoudsz. van den Hezeacker. Berta had die cijns als weduwe verkregen. Omdat we die cijns nog enkele keren aantreffen, is het mogelijk de ligging van het goed waaruit hij betaald werd nader te situeren. Het blijkt te gaan om het complex dat Luitgard op 24 juli 1456 in eeuwigdurende cijns had uitgegeven aan Herman Hermansz. van Deurne. Het werd toen omschreven als een huis, erf en tuin alsmede twee daaraan liggende beemden, van welke beemden er een vóór het huis en de andere achter het huis lag, genomen uit bovengenoemde kamp, gelegen aldaar tussen het erf van de gebroeders Arnoud en Jan Monix aan de ene en de openbare straat en erven van Gerard Cloet, Jacob Robbrechtsz. de Potter, Jan van Poperingen, Gozewijn Steenwech en Jan van Gunterslaar, strekkende van het erf van Matthijs Wouters en de openbare straat tot aan het daar stromende openbare water'. Mogelijk hoorde daar ook nog hij een stukje erf tussen de openbare straat en het erf van de erfgenamen van Roelof Roesmont, dat eveneens in erfelijke cijns werd uitgegeven.1 De 'bovengoemde kamp' betrof een kamp gelegen tussen een kamp van heer Jan Rover, ridder, en een kamp van Jan Stierken, welke kamp aan Godschalk Roelofsz. Roesmont verkocht was door Jan Hermansz. van Eindhoven. De moeder van Luitgard, Kathelijn weduwe van Roelof Godschalksz. Roesmont, had kort daarvoor, op 21 juli, haar vruchtgebruik van die kamp overgedragen aan haar dochter.2 Het is denkbaar dat de naam Bloem(en)kamp voor het klooster afgeleid is van de in deze kamp - overvloedig? - aanwezige flora.
Tot de lasten die Herman van Deurne moest betalen behoorde een jaarlijkse cijns aan Luitgard van 50 pond. Deze cijns kon met 7 pond per pond - dus met 350 pond afgekocht worden - tegelijk met de hierna te noemen cijns van 16 pond, die betaald moesten worden aan Tielman Hendriksz. van den Perre. Luitgard beloofde dat haar moeder deze cijns gedurende haar leven zou ontvangen. Na haar dood en die van Luitgard zou Luitgards dochter Kathelijn de cijns ontvangen en na de dood van deze laatste zou die vererven op de kinderen van laatstgenoemde Kathelijn. Wanneer de cijns zou worden afgekocht, zou Luitgard het geld daarvan beleggen in ander goed in de stad of Meierij van Den Bosch, waarvan de inkomsten op dezelfde wijze zouden worden besteed. Van die 50 pond 'verkocht' Luitgard aan Herman van Deurne op 24 januari 1457 al 6 pond van die 50 pond,3 wat eigenlijk wil zeggen dat hij toen 6 van die 50 pond afloste.
1.GAH, R. 1226, fol. 141: domum, aream et ortum atque duo prata sibi coadiacentia. quorum pratorum unum ante dictam domum et reliquum retro eundem domum sita sunt, sumptos de campo supradicto, sitos ibidem inter hereditatem Arnoldi Monix et Iohannis Monix, fratrum, ex uno, et inter communem plateam et hereditates Gerardi Cloet, Iacobi Robberti die Potter, Iohannis de Poperingen, Goeswini Steenwech et Iohannis de Gunterslaer ex alio, tendentibus ab hereditate Mathei Wouters et communi platea ad communem aquam ibidem fluentem, simul cum iure utendi plateis et viis ibidem situatis similiter aliis hominibus ius in eisdem habentibus, prout ibidem siti sunt et ad quondam Rodolphum filium quondam Godescalci filii quondam Rodolphi Roesmont pertinere consueverant; insuper particulam hereditatis, sitam in Buscoducis ultra pontem dictum Tolbrugge inter communem plateam ex uno et inter hereditatem olim Rodolphi Roesmont, nunc heredum eius, ex alio, ex! alio!, quam particulam hereditatis Reynerus de Mechelen erga Hubertum et Goeswinum fratres, liberos quondam Goeswini Steenwech filii quondam Huberti Steenwech, acquisierat.
2.T.a.p.: quodam campo sito in Buscoducis inter campum domini Iohannis Rover, militis, et inter campum Iohannis Stierken, vendito Godescalco filio quondam Rodolphi Roesmont a Iohanne filio Hermanni de Eyndoven.
3.GAH, R. 1227, fol. 353.
Tielman Hendriksz. van den Perre, aan wie 16 pond per jaar moest worden betaald, was de echtgenoot van Luitgards dochter Kathelijn. Deze cijns kon gelost worden met 112 gouden peters. Deze cijns was op 24 oktober 1455 door Reinier van Mechelen 'verkocht' aan Hendrik Hendriksz. Reiger uit zijn bovengenoemde huis, dat toen gesitueerd werd tussen de openbare straat en het erf van wijlen Jan Monix, strekkende van het erf van Matthijs de Wever tot aan het aldaar stromende water.1 Op 24 december 1457 verklaarden de uitvoerders van het testament van Hendrik Reiger dat zij uit handen van Gerard Pelgrim de wisselaar 106½ peters hadden ontvangen ten behoeve van Hendrik zoon van wijlen Hendrik Reiger. Gerard Pelgrim verkocht de cijns op 5 juni 1458 op zijn beurt aan Gozewijn Arnoudsz. van den Hezeacker.2
Op 17 oktober 1460 droeg Luitgard een cijns van 10 pond van de cijns van 50 pond, die Herman Hermansz. van Deurne uit het bovengenoemde complex beloofd had te betalen, over aan de zusters. Haar schoonzoon Tielman van den Perre deed daarbij namens zijn vrouw Kathelijn afstand van zijn aanspraken op die cijns en beloofde aan Luitgard een jaarlijkse lijfpacht van 10 pond uit al zijn goederen.3
De ontbrekende schakel in dit geheel is de overdracht door Herman Hermansz. van Deurne van het bovengenoemde complex aan de zusters. Deze overdracht zal hebben plaatsgevonden na 24 juli 1456, toen hij het van Luitgard in eeuwigdurende erfcijns had gekregen, en vóór 7 september van dat jaar, toen de zusters vermeld werden achter de Tolhrug.4 Op 11 oktober 1456 was als belending sprake van een erf van wijlen Reinier van Mechelen, nu van de zusters.
Het is overigens denkbaar dat Herman van Deurne is opgetreden als stroman. Zijn contacten met het klooster dateerden al minstens van de tijd toen zij op de Windmolenberg gevestigd waren. De schepengelofte voor de levering van steen aan het klooster op 21 januari 1455 werd namelijk aan hem ten behoeve van de zusters gedaan.6
Een andere mogelijkheid is dat Herman een deel van zijn goederen aan het klooster heeft vermaakt. Maar hij was nog in leven, toen de zusters hun eerste complex achter de Tolbrug verworven hadden. Op 24 januari 1457 droeg Luitgard de weduwe van Roelof Godschalksz. Roesmont nog 6 pond cijns uit de 50 pond die hij moest betalen uit het complex dat later het klooster vormde over aan Herman.7 Wanneer de zusters dit complex slechts van Herman hadden gehuurd, dan zouden zij niet als belending vermeld zijn. Dit gebeurde slechts met erfelijk gerechtigden, dit wil hier zeggen personen of instanties die een eeuwigdurend recht op het goed hadden.8 Het is mogelijk dat Herman het complex geschonken heeft, bijvoorbeeld in ruil voor levenslang onderhoud. Hoe het ook zij, zeker is dat de zusters in het najaar van 1456 in het eeuwigdurend bezit zijn gekomen.
Was Herman van Deurne misschien aannemer van beroep? Deze misschien wat gewaagde veronderstelling wint aan zekerheid door de aanwezigheid achter de Tolbrug kort vanaf 1458 van een Herman zoon van wijlen Herman,
1.GAH, R. 1226, fol. 9: domo, area, orto ac pratis sibi coadiacentibus eiusdem Reyneri, sitis in Buscoducis ultra pontem dictum die Tolbrugge inter communem plateam ex uno et inter hereditatem heredum quondam Iohannis Monix ex alio, tendentibus ab hereditate Mathei die Wever ad aquam ibidem fluentem.
2.GAH, R. 1228, fol. 306.
3.GAH, R. 1231, fol. 9-9v.
4.GAH, R. 1226, fol. 565v.
5.GAH, R. 1227, fol. 308.
6.GAH, R. 1225, fol. 354v.: Hermanno de Doerne ad opus sororum tercii ordinis sancti Francisci in Buscoducis.
7.GAH, R. 1227, fol. 353.
8.Zie De Bruijn, 'Enkele opmerkingen' (intern verslag ...).
die Leydecker wordt genoemd.1 Ik houd hem voor de zoon van Herman van Deurne die, zoals gebruikelijk was, min of meer in de voetsporen van zijn vader zal zijn getreden. Op 28 juni 1458 gaf deze Herman - hij werd Herman Leydecker, zoon van wijlen Herman Leydecker genoemd - de helft van een huiserf van 40 voet breed, gelegen achter de Tolbrug tussen het openbare water aldaar aan de ene en Gerrit Dirksz. de steensnijder aan de andere kant, strekkend van de openbare weg tot aan het erf van Roelof Roesmont, over aan de kinderen van Hendrik van der Strathen.2

Rechten van het klooster

Op 12 oktober 1459 verleende de bisschop van Luik, Lodewijk van Bourbon, het klooster een aantal voorrechten. Zo mochten zij een kerk bouwen en een kerkhof aanleggen en laten wijden. De kerk mocht uitgerust worden met een klok. Op het kerkhof mochten zij de nonnen, de biechtvaders en andere tot het klooster behorende personen begraven. Bovendien kregen zij verschillende andere heilzame voorrechten, die opgenomen waren in een notariële akte waaraan het privilege van de bisschop was gehecht.2 De kloosterkerk mocht naast het altaar in het koor nog twee altaren hebben. De bezittingen zouden onder bescherming van de patroonheiligen van het bisdom staan, maar de zusters mochten hun huis en erf aan de Windmolenberg en andere bezittingen die geen nut meer voor hen hadden vervreemden.4 Inderdaad hebben zij op 10 april 1462 hun eerder aangekochte gebouwen aan de Windmolenberg, inkomsten uit twee huizen aldaar en uit grond bij het leprozenhuis van Eyendonck (?) verkocht aan Gillis Gillis Gillisz.5
1.Zie bv. al GAH, R. 1228, fol. 311v. (1458 juni 28); verder t.a.p., fol. 320 (1458 augustus 16); R. 1231, fol. 266v. (1461 april 1) en t.a.p., fol 222v. (1461 september 9).
2.GAH, R. 1228, fol. 311v.: Hermannus Leydecker, filius quondam Hermanni Leydecker, medietatem domistadii, quadragintaduas pedatas in latitudine continentis, siti in Buscoducis ultra pontem dictum Tolbrugge inter communem aquam ex uno et inter hereditatem Gerardi Dircx soen lapicide ex alio, tendentis a communi via ibidem ad hereditatem Rodolphi Roesmont, simul cum iure utendi dicta via, scilicet illam medietatem que sita est iuxta hereditatem predicti Gerardi Dircx soen, simul cum edificiis in dicta medietate consistente; insuper ius utendi quadam via ad Rodolphum Roesmont predictum spectante, sita in Buscoducis ultra pontem predictum, que via tendit ab hereditate quondam Rodolphi Roesmont, postea Willelmi Back, usque ad Forum, quas medietate domistadii et ius utendi quadam via cum suis attinentiis predictis Margareta relicta quondam Arnoldi Steympel erga Henricum Gestken de Erpe acquisierat, prout in litteris, hereditarie supportavit mihi ad opus ut supra (= Petri et Iohanne liberorum quondam Henrici vander Strathen). Andere gegevens over Herman Hermansz. Leydecker: R. 1228, fol. 320 (1458 augustus 16); R. 1231, fol. 9-9v. (1460 oktober 17); R. 1231, fol. 266v. (1461 april 1); en R. 1231, fol. 222v. (1461 september 9).
3.Coeverincx deelt de inhoud ervan niet mee. Wel maakt hij melding van de afspraak op 12 augustus 1459 met het Sint-Janskapittel dat het klooster jaarlijks ter recognitie van de verkregen rechten op het octaaf van Pasen 3 goudgulden zou geven. Ende daerover hebben gestaen van convents wegen Johanna van Dodeword, Mechteldt die Forest ende Mechteldt van Rees (Van den Elsen en Hoevenaars (eds.) 1905-1907, II, 325). Deze recognitie zal betaald zijn voor de rechten die de Sint- Jansparochie door de bouw van de kloosterkerk en de aanleg van het kerkhof verloor.
4.Van den Elsen en Hoevenaars (eds.) 1905-1907, II, 322-324.
5.GAH, R. 1232, fol. 155v.
De zusters hebben na 1459 hun terrein nog verder uitgebreid. Op 30 juli 1461 verwierven zij van Dirk Lambertsz. Peelman een huiserf van 48 voet breed tussen het erf van heer Jan Rover(s), ridder, en dat van Klaas van Druten de beeldsnijder aan de ene en de openbare straat aan de andere kant, strekkende van een straat aldaar van 22 voet breed, genomen uit het genoemde erf van heer Jan Rover(s), tot achter aan het erf van Herman Wijnrix.1 Op 17 april droeg Lucas Jacobsz. Pieck een huis en erf achter de Tolbrug aan de zusters over2 en op 17 april nog een erf van 63 voet breed voor aan de straat met het gebruik van een weg.2 Op 15 april 1462 huurden de zusters van Jan Monix voor een termijn van drie jaar voor 10 gouden clynckarts per jaar een bij hun erf gelegen beemd. Wanneer Jan of zijn kinderen de beemd in die tijd zouden vervreemden of het huis van Jan aldaar, die Zonne geheten, zouden willen bewonen, dan zou de huur op de eerstvolgende Kerstdag eindigen. De zusters mochten gedurende de drie jaar vijfentwintig wilgen poten en mochten de wilgen knotten die er al stonden. Zij mochten geen riolen in de gracht laten uitkomen.4

De ligging van het klooster

De ligging van het Bloemkampklooster is uit kaartmateriaal en opgravingen goed bekend. Het lag aan een straat die later de Tolbrugstraat werd genoemd. Deze straat liep vanaf de Markt in noordoostelijke richting dood op de veertiende-eeuwse stadswal. Dat zal ook al het geval zijn geweest bij de oudste ommuring, waarin ter plaatse geen poort is aangetroffen.5 Er is verondersteld dat de Tolbrugstraat in oorsprong deel heeft uitgemaakt van een doorlopende verbindingsweg. Deze is in verband gebracht met de zogeheten Vlaamse straat, de handelsweg van Vlaanderen naar Noord-Duitsland.5 Dat het niet om zo maar een weg ging die vanaf de Markt naar het laaggelegen noordoostelijk deel van de stad liep, mag blijken uit het feit dat hij nog in 1496 de hoigen dijc werd genoemd.7 Een dijk hoefde in Noord-Brabant niet langs een rivier te liggen, maar kon haar ook kruisen. Daar zijn overal in de provincie nog vele voorbeelden van te vinden.
De hoigen dijc, later de Tolbrugstraat geheten, kruiste de Dieze, die achter de Markt van het zuidoosten naar het noordwesten stroomde. Zij bestond hier uit de Marktstroom en de ten noordoosten daarvan gelegen Grote Stroom.8 De weg zou blijkens een polderkaart uit 1858 door de Muntel en de Ziekenbeemd zijn uitgekomen in de Pepersteeg. Daaraan lag een perceel dat nog in de negentiende eeuw Den Ouden Steenweg werd genoemd. Vervolgens zou deze weg langs de Koekamp richting Hintham en Rosmalen naar Oss, Ravestein en Grave hebben gelopen.9 Maar op de oudste betrouwbare plattegrond van de stad 's-Hertogenbosch - die van Jacob van Deventer uit omstreeks 1560 - komt het aangenomen oude tracé zelfs niet gedeeltelijk
1.GAH, R. 1230, fol. 332: quoddam domistadium, quadragintaocto pedatas in latitudine continente?, sito! in Buscoducis ultra pontem [dictum Tol]brugge in hereditate domini quondam Iohannis Rovers militis, inter hereditatem Nycolai de Drueten lathomi ex uno et inter communi [platea?] ex alio, tendente! a quadam platea ibidem sita, vigintiduas pedatas in latitudine continente!, sumpto! et ordinato! de dicta hereditate dicti domini quondam Iohannis Rovers retrorsum ad hereditatem quondam Hermanni Wijnrix.
2.GAH, R. 1231, fol. 1461.
3.GAH, R. 1231, fol. 275v.
4.GAH, R. 1232, fol. 158.
5.Janssen 1983b, 64-65, afb. 1 sub 5.
6.Van der Vaart 1989, 2-23.
7.Van Sasse van Ysselt 1910-1914, III, 366.
8.Janssen 1983b, 66, afb. 2.
9.Zie Van der Vaart 1989, 14-15.
meer voor.1 Ook is uit archeologisch onderzoek komen vast te staan dat de hoigen dijc niet ouder is dan de veertiende eeuw.2 Van een doorgaande verbinding is tot nu toe dus niet gebleken.
De benaming Tolbrugstraat is ontleend aan de Tolbrug, waarmee waarschijnlijk de brug over de Marktstroom is bedoeld. Een straat achter deze brug en evenwijdig aan de stroom werd namelijk al in 1293 vermeld als 'de straat strekkende over het water'. Het ging hierbij om een erf achter het huis van Arnold Poeldonk dat eertijds van Hendrik Velkenere was. Enkele jaren later stond er het huis van Hille Banghe en in de vijftiende eeuw van Hendrik Zwaardveger.3
Deze straat was evenwel niet de Lange Tolbrugstraat maar ofwel de latere Korte Tolbrugstraat (thans Scheidingstraat en het verlengde daarvan) ofwel Achter de Tolbrug. Het huis van Arnold Poeldonk stond namelijk een stuk noordelijk van de Lange Tolbrugstraat, ter plaatse van Hoge Steenweg 1.4
Een ander complex achter de Tolbrug komt voor in een oorkonde van 2 juni 1340. Daarin is sprake van een huis en erf ultra pontem dictum Tolbrugghe bij het erf van Dirk Rover, ridder. Dit zal degene zijn geweest die het huis de Moriaan, thans Markt 79-85, bewoonde.5 Zowel achter het begin van de huidige Hoge Steenweg als achter de Markt was dus sprake van goederen achter de Tolbrug. De straatnaam Achter de Tolbrug is daar tot nu toe bewaard gebleven.

Het Bloemkampklooster werd gesitueerd aan de noordwestkant van de huidige Tolburgstraat, en wel ten noordoosten van de plek waar het verlengde van de tegenwoordige Scheidingstraat in de Tolbrugstraat uitkwam. Ten noordoosten van het klooster bevond zich een leeg erf dat in 1496 door de stad aan de Schutterij van de Handboog geschonken. Het werd bij die gelegenheid
1.Janssen 1983a, 18, afb. 5.
2.Mededeling H.L. Janssen.
3.GAH, Tafel van de H. Geest, nr. 12a (wschl. 1293 september 20): de hereditate [retro] domum Arnoldi dicti Poldonc in vico tendente ultra aquas, que hereditas olim fuit Henrici dicti Velkenere. Deze oorkonde is afgedrukt in Kappelhof 1980, supplement op de delen I-III, na blz. 69. In een oorkonde van een jaar eerder (Camps 1979, nr. 488 (1292 december 26)) werd ditzelfde erf omschreven als hereditate quondam Henrici dicti Velkenere, sita apud Buschum ducis retro fundum Arnoldi dicti Poldonc ultra aquas. Op de rug van deze oorkonde staat met 15de- of 16de- eeuwse hand: XIIII s. van erve Hermans Swertveghers over die Tolbrugghe. Op 8 april 1296 (Camps 1979, nr. 532) werd gesproken van het huis van Hille zuster van Hendrik Banghe: de domo et hereditate sua sita in Buscho ducis retro domum et aream Aernoldi Poeldonc ultra aquas, in qua domo seu in qua hereditate predicta ipsa Hilla moratur. Op de rug van deze oorkonde staat met 15de-eeuwse handen: Herman Swertwagher van Hille Banghen erve VI s. sjars en over die Tolbrugh, nu Batenborch.
4.Op 3 oktober 1327 en 19 februari 1328 wordt gesproken van een huis van wijlen Hille Velkener in capite vice Orthensis in opposito domus Arnoldi quondam dicti Poeldonc (GAH, Tafel van de H. Geest, nrs. 167 en 168). Dit huis van Hille Velkener aan de kop van de Orthenstraat (nu Hoge Steenweg) moet niet verward worden met het erf achter het huis van Arnold Poeldonk. Op 31 maart 1363 was sprake van domo et area que fuerat quondam Arnoldi Poeldonc, inter hereditatem Nicholai dicti Pieke ex uno latere et inter quendam viculum tendentem a communi plathea ibidem retrorsum ad aquam ibidem currentem ex alio latere (GAH, Groot Ziekengastbuis, nr. 2377); aldus ook GAH, Tafel van de H. Geest, nr. 673 (1370 maart 23). Met deze steeg zal de Scheidingstraat bedoeld zijn.
5.Van Sasse van Ysselt 1910-1914, III, 385.
omschreven als een lege erve ofte plaetze, gelegen in deser stat after die Tolbrugge by der statmuer aen die zyde ter Orthenpoorten waert, den erve den clooster after die Tolbrugge toebehorende - eenen grave tusschen beyde liggende - d'een zyde, ende der voirs. statmuer d'anderzyde, streckende van den hoigen dijck aldaer afterwaerts totten erve den clooster van Sinte Geertruyen toebehoirende, oick een grave aldaer tusschen beyde liggende.1 Het perceel lag dus aan de kant van de Orthenpoort. Hiermee zal bedoeld zijn dat het aan de noordwestzijde van de Tolburgstraat lag. De belendingen van het erf waren; het erf van het klooster Achter de Tolburg (Bloemkamp dus) aan de ene zijde (zuidwest) en de stadsmuur aan de andere zijde (noordoost). Het strekte zich verder uit van de hoge dijk - de Tolbrugstraat (zuidoost dus) - tot aan een erf van het Sint-Geertruiklooster (noordwest).
Op de plattegrond van J. Blaeu uit 1649 wordt dit laatste erf vermeld. Daaruit blijkt dat het zich ook achter het Bloemkampklooster uitstrekte. Inmiddels was in het jaar 1629 de stad Den Bosch in handen van de protestantse Republiek gevallen en het beheer van de kloostergoederen in handen gesteld van een rentmeester van de geestelijke goederen Tussen het erf van de schutterij er het klooster was een straat, de Nieuwstraat, aangelegd.2 Daartoe had de rentmeester in 1641 no der andere een deel van het kloosterterrein verkocht, dat omschreven werd als den hoff, koolthuyn ende beempt met eenige cleyne huyskens, comende in ende aen de roying daer men hadde gemeent de nieuwe haven te graven, behoorende de zusters achter de Tolbrugge.2
De plaats van de kerk is bekend uit opgravingen en enkele afbeeldingen. Zij werd in het achttiende-eeuwse kloostercomplex opgenomen in het derde, oostelijkst gelegen langgerekte bouwblok. Blijkens de afbeeldingen hebben de kloostergebouwen rond een pandhof gelegen die zich bevond ten oosten van de kerk.

De indeling van het klooster

De door deken Coeverincx verzamelde gegevens maken melding van sommige van die kloostergebouwen en elementen daarvan. In de statuten, die blijkens taal en spelling uit de zestiende eeuw zullen dateren, en een visitatieverslag uit 1572 staan enkele gegevens over de inrichting van het klooster. Vanzelfsprekend waren er een refter en een dormter - een eetzaal en een slaapzaal dus. Er is naast de kapel sprake van een bedecamer, een kamer waar gebeden werd, en vanzelfsprekend van een keuken, een kelder, 't spreeckehuys, een poorthuis en een zolder.4 Blijkens een charte van reformatien, die vooral de beslotenheid regelt, had de dormter eenen afhanck achter - een uitstek of een uitstekende trap? - die geheel gesloten moest worden.5 Item den afhanck van den susterenchoor nae den hooghen autaer sal men nerstelyck sluyten met een dobbel slot.6 Er zal dus een hoger gelegen zusterkoor zijn geweest. Er moest een slot worden gemaakt beneden tusschen die kercke ende den pant en aan die duere tusschen den boghart ende den trans. Verder was er een coeyporte, die natuurlijk ook afgesloten moest worden. Er was een waterpoort met trappen - iets verderop die watertrappen geheten -, een brouwhuis en een koehuis, een middelduere, staende tusschen die pant ende die susterenpoorte aen die straete. Er waren tralien waardoor met mensen buiten het klooster gesproken kon worden. Item als die besloeten susteren
1.T.a.p., III, 366. Voor een beter begrip heb ik de daar gegeven interpunctie gewijzigd.
2.Janssen 1983a, 19, afb. 6. Zie ook t.a.p., 16, afb. 4 sub L en 13.
3.Van Sasse van Ysselt 1910-1914, III, 222.
4.In de statuten vermeld (Van den Elsen en Hoevenaars (eds.) 1905-1907, II, 325-330).
5.Tap., 333.
6.Tap., 334.
met oerlofve van de mater sullen commen in de beemden, soe en sullen sij met nyemant oever den walle gaende spreken oft spraeck moghen houwen, ende langher daer niet moghen gaen staen ende blijven dan omtrent een ure.1 Deze reformatie werd gelezen en afgekondigd in de spincamer van het klooster.2 Helaas is het niet mogelijk al die onderdelen van het klooster precies te situeren. Maar een aantal daarvan zijn te reconstrueren uit de gegevens die verband houden met de liquidatie.

De liquidatie

In 1629 werd de stad Den Bosch door de troepen van de Republiek ingenomen en kwam er een eind aan de vrije uitoefening van de rooms-katholieke godsdienst. Bij de belegering was de kloosterkerk door een granaat beschadigd. Daarbij werd een non die zat te bidden gedood.3
De meeste geestelijken moesten na de inname de stad verlaten. Ze bleven echter gedurende hun leven in het bezit van hun inkomsten; na hun dood vervielen die aan de Republiek. Voor de vrouwenkloosters werd bepaald dat zij geen nieuwe zusters meer mochten aannemen, zodat ze geleidelijk zouden uitsterven. Voor het beheer van de kerkelijke goederen, waaronder die van de kloosters, werd een rentmeester aangesteld.4 Vanzelfsprekend kwam ook het Tolbrugklooster onder zijn beheer.
De liquidatie van het kloostercomplex vond in fasen plaats en is, zij het onvolledig, beschreven door Van Sasse van Ysselt.5 De eerste fase had betrekking op het noordelijk deel en hield verband met de aanleg van de Nieuwstraat.6 Gezien de ligging van deze straat zal het om het noordoostelijk deel van het kloosterterrein zijn gegaan. Voor die aanleg werden op 31 augustus 1641 een tuin, kooltuin en beemd met enkele kleine huisjes aan de stad verkocht. Zij lagen op en grensden aan de plaats waar men een nieuwe haven had willen graven. In de akte, waarbij een aantal goederen door de rentmeester van de geestelijke goederen, Pieter Schuyl, aan de stad werd overgedragen, wordt verwezen naar een plattegrond,7 die ik echter niet heb kunnen terugvinden.

De huisjes in 1666

De huisjes die bij het klooster hoorden, worden genoemd in de enige kloosterrekening die ik heb kunnen traceren, lopend over het jaar 1717. Daarin wordt onder het hoofdstuk betreffende de Ontfangh van huijshueren gezegd: De overige geblevene huijsinge sijn volgens ordre van haer Edel Mogende in vorige reeckeninge d'anno 1711 geallegueert overgegeven - Memorie. Bij het begin van de rekening is echter in de kantlijn aangetekend: Deeze reekening is geconfronteert tegens den quohier en legger van 1666 tot 1676 en alle afgeloste posten op zijn plaats ingevuld. En inderdaad vinden we bij de ontvangst van de huishuren de volgende uitgebreide aantekening:

Bestaande in 9 huijskens in de Regte Tolbrug straat neffens malkanderen, tege clooster en coehuijs over.
1.Dit alles op blz. 334-336.
2.T.a.p., 336. Ook vermeld in 1596 (t.a.p., 347).
3.Schutjes 1870-1876, IV, 484.
4.Zie bv. Beermann 1940, 174-177 en 180.
5.Van Sasse van Ysselt 1910-1914, III, 222 en 371-375.
6.T.a.p., 216-227.
7.GAH, R. 1559, fol. 677-682, ald. 678v.: Item den hoff, koolthuijn ende beempt mit eenige cleijne huijskens comende in ende aende roijing, daer men hadde gemeent de nieuwe haven te graven, behoorende de susteren achter de Tolbrugge, soe ende gelijck het selve opde carte daer van gemaect is aengewesen. Zie ook Van Sasse van Ysselt 1910-1914, III, 222.
1. 2. afgebrooken om de Nieuwe straat te roijen. 3. Bartholomeus Goorts - - -
4. Joris Geraarts 23-0-0
5. Peter Hendriks 14-0-0
6. Barbara Peters 16-0-0
7. Elisabeth Peters 55-0-0
8. Rijnier Schotmans 25-0-0
9. Jan Aartzen 25-0-0
1. Neeven het convent op den hoek: Barbara Dirx.
3 camerkens in de convents bogaard-poort, als
1. Jan Smack.
2. Willem Ariens van Boxtel 12-0-0
3. Gojaart van Venrooij.
12 huijskens in de Korte Tolbrug-straat. Deze en neves taande (dit wil hier zeggen: bovenstaande) huurders zijn van 1666: 1. Catharina GruIjters. 2. Simon Jansen. 3. Jacob Thomass. 4 Maria Martens. 5. Hendrik Rubarts 24 gl. 6. Gerard Peter van Boxtel. 7. Gerard Janse van Wesel 18 gl. 8. Hendrik Lamberts 17 gl. 9 :Vicolaas Coen. 10. Adriaan Peter Tempelaars 14 gl. 11. Simon Michielssen. 12. Christina Reijnders 30 gl.
Zamen vijf-en-twintig huijsjens.
Nog 1 huijs aan de Wevers-plaats: huurt Cornelis Hendricks.


Bij deze opgave kan om te beginnen worden opgemerkt dat hierin als eerste - onder de nummers 1 en 2 - zijn opgenomen de in 1641 gesloopte huisjes. Daaruit blijkt dat de lijst al van vóór 1641 zal dateren. Het is dus niet ondenkbaar dat het klooster zelf al huisjes gebouwd en geëxploiteerd heeft. Wanneer dit niet het geval is, zullen ze tussen 1629 en 1641 gebouwd zijn door de rentmeester van de kerkelijke goederen.
De gesloopte huisjes 1 en 2 alsook de nummers 3 tot en met 9 stonden blijkens de opgave van 1666 tegenover het klooster en de daartoe behorende koestal, dus aan de zuidoostzijde van de Lange Tolbrugstraat. Dit betekent dat het klooster ook grond aan deze kant van de straat heeft bezeten. Ik heb niet kunnen traceren wanneer deze grond verworven is en evenmin het tijdstip waarop de zeven resterende huisjes zijn verkocht. De gebrekkige indicering van de transporten van de zestiende tot en met de achttiende eeuw maakt dat ook tamelijk lastig. Zo nodig zou hier nog een afzonderlijk onderzoek naar kunnen worden ingesteld.

Verkoop van huisjes in 1680

Van de resterende huisjes aan de Lange en de Korte Tolbrugstraat uit de opgave van 1666 zijn de lotgevallen wèl bekend. Uit de andere bewaard gebleven bronnen, met name de transportakten, is het zelfs mogelijk ze nauwkeurig te traceren. In de akten blijkens zelfs de nummers te zijn vermeld die ook in de lijst van 1666 voorkomen.
Op 16 oktober 1680 verscheen de rentmeester van de bisschoppelijke en andere kerkelijke goederen in de stad en meierij van De Bosch, Rogier van Leefdael, heer van Deurne,1 voor de schepenen om, daartoe gemachtigd door de Raad van State, een aantal kloostergoederen te verkopen en over te dragen aan particulieren. Daartoe behoorden zestien huisjes van het Tolbrugklooster aan de Korte Tolbrugstraat.2 Twaalf hiervan bevonden zich in het lange gedeelte van de straat en vier in het korte. Omdat de kopers vrijge-
1.Deze functionaris - een van de weinige protestants geworden Brabanders - was een rabiate papenvreter (zie Beermann 1946, 121). Van Leefdael is als 'de Zot van Deurne' vereeuwigd in Roothaert 1939.
2.GAH, R. 1674. fol. 14v.-18v.
steld waren van betaling van de veertigste penning,1 zijn de koopprijzen helaas niet vermeld.

De twaalf huisjes in het lange deel van de Korte Tolbrugstraat blijken vanaf het kloosterterrein tot aan de Grote Stroom genummerd te zijn van 12 tot en met 23. Ze zijn te identificeren met de 12 huijskens in de Korte Tolbrugstraat in de opgave van 1666. De transportakte uit 1680 behandelt ze in de omgekeerde volgorde:2
  • twee huyskens onder een dack, staende in de Corte Tolbrughstraet, geteeckent n°. 23 ende 22, d'een sijde de Diese ende d'ander sijde mede 1 lants huijske, geteeckent n°. 21, schietende recht toe achterwaerts tot de Diesse, met het cleijn plaetske ter sijde oostwaert, ende voorts gelijck vanouts (behalven 't gebruijck van 't secreet) is bewoont geweest. Kopers: Florentius van der Horst en Peter van Heijnshergen;
  • 't huyske geteeckent n°. 27, staende mede in de voorschreven straet, metten hoff achter tot de Diesse, gelijck van outs gebruijckt ende bewoont is geweest, behalven 't gehruijck van 's secreet. Koper: niet genoemd - wellicht is de koop toen niet doorgegaan;
  • twee huyskens onder een dack ende eenen gevel, geteeckent met n°. 20 ende 19, staende mede in de voornoemde straet naest aen 't voornoemde huijske, schietende achtterwaerts tot de Diese ofte waterloop ende voorts gelijck deselve altydt van outs sijn bewoont geweest, uytgenomen 't gebruijck van 't secreet. Koper: Govert Looff;
  • twee huijskens onder een dack, geteeckent met n°. 18 et 17, staende mede in de voornoemde straet naest een de voornoeinde huyskens, schie-tende ach tterwa erts ter breette van de huyskens tot op de Diese, met de servituten alleen... ende voorts gelijck altijdt bewoont is geweest. Koper: Govert Looff;
  • twee huijskens onder een dack, staende mede in de voorschreven straet, geteeckent 16 et 15, neffens ende naest aengelege de voornoemde huyskens, schiettende van voor van de gemeyne styraet tot achtterwaerts op de Diese ter breette van de huijskens, ende voorts gelijck vanouts bewoont is geweest, behalven het gebruijck van 't secreet, dat alleenelijck? is geleijt by den coop van n°. et 17. Koper: Jacob Emonts ten behoeve van Nicolaes van Velsen;
  • twee huijskens onder een dack, staende mede in de voorschreven straet, geteeckent n° 14 et 13, neffens ende naest aengelege de voorschreven huijskens, schiettende van voor van de gemeyne straet tot achtterwaerts op de Diesse ter breette van de huyskens, ende voorts gelijck van outs is bewoont. Koper: Jacob Emonts ten behoeve van Nicolaes van Velsen;
  • het huijsken staende in de voornoemde Tolbrughstraet geteeckent n°. 12, d'een sijde de poortte van den stal van de stadt en d'ander syde de voornoemde huijskens, schiettende van voor van de straet tot achtter op de Diesse, ende het hoffke d...? niet verder als van outs. Kopers: Matthijs van Heijnsbergen en Hendrick van Meeurs.
Opmerkelijk is dat op de van 1823 daterende voorloper van het kadastraal minuutplan nog steeds twaalf huisjes in het lange deel aan de noordwestkant van de Korte Tolbrugstraat staan. Het is echter niet waarschijnlijk dat dit allemaal nog steeds de zeventiende-eeuwse huisjes zijn geweest, omdat het, afgezien van twee huisjes langs de Marktstroom - de nummers 22 en 23? - verder om rijtjeshuizen gaat, terwijl in 1680 verder viermaal gesproken wordt van twee huisjes onder één kap.

De vier huisjes in het korte deel van de Korte Tolbrugstraat, die met de achterzijde aan het klooster grensden, werden later, in 1744, met het kloosterterrein aan de stad verkocht. Ik kom daar nog op terug. Zij waren
1.T.a.p., fol. 14v., in margine.
2.T.a.p., 16-18.
gelegen vanaf de Lange Tolbrugstraat tot aan de poort van het klooster in de hoek van de Korte Tolbrugstraat, en waren op genummerd 8, 9, 10 en 11.1 Daarbij werden ze in de volgorde van de transportakte van 16 oktober 1680, als volgt omschreven:
  • twee huijskens onder een dack, staende in de Cortte Tolbrughstraet in den hoeck, geteeckent met n°. 10 ende 9, d'een sijde de stadts stal westwaerts, met het gebruijck van 't secreet op de brugh te maecken. Kopers: Matthijs van Heijnsbergen en Hendrik van Meurs;
  • een huyske staende in de voornoemde straet, geteeckent n°. 11, bewoont bij de weduwe Gerrit van Venroij, met het gebruijck van 't secreet op de brugh te maecken. Koper: Mechtelt Mattheus Vogelsangh.
  • een huijsken staende in de voornoemde Cortte Tolbrughstraet, geteeckent no. 8, bewoont bij Barbara weduwe Dirck Kint, met het gebruijck van 't secreet op de brugh. Koper: Hans Caspers.
Het laatste van deze huisjes, nummer 8, werd in de opgave van 1666 gesitueerd op de hoek van het klooster en de andere drie in de convents bogaardpoort. Uit de namen valt af te leiden dat het hier om de hierboven genoemde, in 1680 verkochte huisjes 8 tot en met 11 gaat. Barbara Dirx is namelijk gemakkelijk te identificeren met Barbara weduwe van Dirk Kint, die eigenaar werd van huisje nummer 8, en Gojaart van Venrooij hoogstwaarschijnlijk met Gerrit van Venroij, wiens weduwe in 1680 huisje nummer 11 bewoonde. Gezien de overeenkomst in klank is een vergissing tussen Gojaart en Gerrit niet onaannemelijk.
Ik kom straks nog op deze huisjes terug. Hier is het van belang op te merken dat zij, afgezien van het hoekhuisje nummer 8, in 1666 gelegen waren in de poort van de boomgaard van het klooster. Daaruit blijkt dat het korte deel van de Tolbrugstraat oorspronkelijk binnen de muren van het klooster heeft gelegen.

Een tuchthuis?

Dat het klooster in 1680 al danig onttakeld was, blijkt uit het feit dat de glasmaker Wilelmus van Vucht er in 1674 de glazen - mogelijk de glas-in-loodramen uit de kerk - uitgenomen had.2 Elf jaar na de verkoop van de zestien huisjes in de Korte Tolbrugstraat hebben er vergevorderde plannen bestaan om het klooster, of althans een deel ervan, te verbouwen tot tuchthuis. Op verzoek van de stad stond de Raad van State op 20 februari 1691 toe om aan de stad in eigendom over te dragen het geheele getimmer, met het erff zuijdwaard gelegen van de muur, te trecken westwaerts van den hoeck van 't spreeckhuijs paralel met de muur van 't pand off galerie lopende langs de kerck westwaerts, so als 't selve opde kaarte ter secretarie van heer Edel Mogende berustende is affgetekend. Helaas is deze kaart niet teruggevonden. Klaarblijkelijk ging het om het gebied ten noordoosten van de kerk, mogelijk met inbegrip van het kerkgebouw.
In het tuchthuis moesten op kosten van de stad alle vagabonden, ontugtige vrouwluijden en generalijck alle quaaddoenders opgesloten en in kost en klederen onderhouden worden, die daartoe door de Raad van State of enige rechtbank in de Meierij van Den Bosch veroordeeld waren. De stad moest ook het personeel betalen en onderhouden. Verder werd bepaald dat de de stad den pater, een gedeelte van 't voorschreven klooster en erff bij vergunning van haer Edel Mogende bewonende, mitsgaders de nog in leven zijnde nonne van een bequame woninge t'haren genoege moest voorzien. In ruil daarvoor kreeg de stad de opbrengst van de arbeid van de opgesloten personen en zouden de binnenvaeder en desselfs gebrode dienaers tot dienst van 't voorschreven huys vrij zijn van de betaling van indirecte belastingen, de zogeheten middelen van consumptie.
1.GAH, R. 1674, fol. 18-18v.
2.Van Zuijlen 1866, 1524.
De laatste twee kloosterzusters, Hester van den Heuvel en Magdalena van Esch, hadden in 1685 haar testament gemaakt, waarbij zij de pater, Jan van Ravestein goed bedacht hadden. In 1692 zou deze nog in leven zijn geweest.1

Verkoop van de kloostergebouwen in 1707

De stichting van het tuchthuis is echter ondanks de vergevorderde plannen en het verkregen octrooi niet doorgegaan, want in 1707 waren de klooster- gebouwen nog in handen van de rentmeester van de geestelijke goederen.
In dat jaar werden zij namelijk op 27 oktober, met die van een ander Bosch' klooster, het Uilenburgklooster, door de rentmeester van de kerkelijke goederen en de vice-president-schepen en ontvanger van de gemene middelen in het kwartier Oisterwijk, overgedragen aan een aantal particulieren.2 De positie van de tweede transportant in het geheel wordt uit de akte niet. duidelijk, maar is in dit kader ook niet, van belang.
De bewaard gebleven bronnen geven nader inzicht in de situering van de verschillende onderdelen van de bebouwing. Daar is in de eerste plaats de bewaard gebleven plattegrond van de landmeter Daniël van Veen. Op deze plattegrond zijn de verschillende kavels met cijfers, de kavelgrenzen met letters aangeduid. Deze cijfers en letters vinden we in de transportakten terug.3 In de hierin opgenomen omschrijvingen worden het noordwesten,
noordoosten, zuidoosten en zuidwesten omschreven als respectievelijk west, noord, oost en zuid.

De eerste kavel betrof het zuidwestelijk deel van het complex. Hij werd omschreven als begreepen tusschen de alphabet letteren A, B, C, D, E, F, G en H, sluijtende aen de westsijde tegens 't waeter, aen de oostsijde de gemeene Tolbrughstraet, aen de suijtsijde de huijsinghe van de weduwe Van der Horst ende aen de noortsijde tegens den coop N°. 2 en 3, soo ende gelijck 'tselve tegenwoordigh bij den pachter van het straetslyck wert gebruijckt, ende soodanigh als op de caerte figuratieff beteeckent staet, sijnde de voorschreven stallinghe gestaen ende gelegen in de Corte Tolbrughstraet alhier en aen de voorschreven convent gehoorende. Koper werd de meester-leidekker Jacob Schaars voor de som van 450 gulden.
Kavel 2 was begreepen tusschen de alphabetletteten G, H, J, K, L, M, N, Q?, synde een gedeelte van de kerck met eenighe oude gebouwen ende een hoffje van vooren met een gedeelte van eenen hoff daer achter sluijtende, aen de westsijde tegens den coop N°. 3, aen de oostsijde de gemeene straet, aen de zuytsijde voor een gedeelte tegens de huijsinghe van Van den Laer, ende een gedeelte tegens den coop N°. 1 ende aen de noortsyde tegens den gemeenen inganck ofte galderije. Koper was de Bossche burger en landmeter, tevens tekenaar van de bij de transportakte behorende plattegrond, Daniël van Veen, en wel voor de som van 1300 gulden. Van de Laar was eigenaar van het huis op de hoek van de Lange Tolbrugstraat en het korte deel van de Korte Tolbrugstraat. Ik kom daar straks op terug.
Koop 3 was begreepen tusschen de alphabethletteren E, F, G, N, O, P, sijnde een gedeelte van de kercke, met een out gebouw langs de Diese, alsmeede een gedeelte van een hoff, sluijtende aen de oostsijde tegens den coop N°. 2, aen de westsijde tegens de reviere de Diese, aen de noortsijde
 1 Coppens 1840-1844, II, 262.
 2 GAH, R. 1702, fol. 22-28.
 3 Deze plattegrond bevindt zich in de Bibliotheek Katholieke Universiteit Brabant, Brabant-Collectie, Topografische Afbeeldingen, nr. H55 / 411.11 Fran (2) (Kuyer 1992, nr. 2839). Op de kopie waarover de Dienst beschikt en waarvan ik gebruik heb gemaakt, zijn niet alle letters goed te onderscheiden. Het verdient aanbeveling van het origineel een goede foto te laten maken.
tegens de galderije voornoemt ende een de suijtsyde tegens den coop van N°. 1. Ook hiervan was Daniël van Veen koper. Hij betaalde er 1370 gulden voor. Hiermee was Van Veen in het bezit van de hele kerk gekomen met de ten zuidwesten daarvan staande gebouwen.
Kavel 4 was begrepen tusschen de alphabeth letteren O, P, Q, R, S, T, V, W, X en Y synde een out gebouw steende over 't waeter, met een gedeelte van een grooten hoff, sluijtende een de oostzijde teghens den coop N°. 5 en 6, ende een de westsyde teghens een weijde, aan de zuijtsijde tegens eenen gemeijnen inganck ende een de noortsyde tegen N°. 8. Koopsters waren twee weduwen: Cathalijn weduwe van Peter van Lockven en Maria weduwe Anthony Starkens (ook: Strackens). Uit latere gegevens blijkt dat zij schoonzussen waren: Maria was een zuster van Peter van Lockven.1 Zij betaalden 1925 gulden in de vorm van een schepengelofte.2 Het oud gebouw zal ten dele over het water heen gebouwd zijn. Mogelijk was het voor een deel bij de zusters in gebruik geweest als washuis. Met de gemeijnen inganck is blijkens de plattegrond de gang of galerij langs de noordoostkant van de kerk bedoeld. Zoals uit de volgende kavel blijkt, lag ook langs de zuidoostkant nog een stukje galerij. Waarschijnlijk betrof het hier de restanten van de pandhof of kruisgang van het klooster.
Koop 5 was begrepen tusschen de alphabeth en cyffer letteren 2, V en X, sijnde een oude wooninghe, totten middelgevell, daer den eersten schouwe uutkompt boven 't dack, met een gedeelte van de galderije, en stuck erve sluijtende aen de westsyde aen de coop van N°. 4, aen de muer van de galderije ingehoekt tussen den 2e en 3e pilaer, aen de oostzijde do gemeene straet, aen de noortsyde tegens N°. 6 ende aen de suijtsijde teghens den gemeenen inganck ofte galderije. Koper: Jan Bart voor 680 gulden.
Kavel 6 was begrepen tusschen de alphabeth en cyffer letteren 2, 3, V en W, synde een gedeelte ven eene stallinghe, met een stuck erve sluytende aan de westsijde tegens den coop N 4, aen de oostsijde de gemeene Tolbrugstraet ende een de suytsijde den coop N°. 5 ende aen de noortsyde den coop N°. 7. Koper was de koopman Peter Johan van der Laegen voor 905 gulden.
Kavel nummer 7 was begreepen tussen de alphaheth en cyffer letteren 3, 4, 5 en V, sijnde mede een gedeelte der stallinghe, met een stuck erve sluijtende aen de westsyde teghen den hoff N°. 8, aen de oostsijde de gemeene straet, aen de suijtsijde den coop N°. 6 ende aen de noortsijde teghens de loots gebruijckt werdende bij Nicolees Perdyck, sijnde aan de muer van de voornoemde loots ingehackt alwaer de heijningh linierecht moet worden gestelt tot een de gehackte muer van de galderije. Koper: de burger Jan van Liempt voor 870 gulden. Tussen de kerven in de loods en in de galerij werd blijkens de plattegrond een rechte lijn als perceelsscheiding met de kavels 4 en 8 getrokken. De kopen 5, 6 en 7 strekten zich uit langs de Lange Tolbrugstraat.
Kavel 8 ten slotte werd pas later getransporteerd, op 30 november 1707. In de transportakte is een resolutie van de Raad van State van 29 juli 1707 opgenomen, waaruit blijkt dat de transportanten krachtens resolutie van 5 mei daaraan voorafgaand onderhandeld hadden met de Bossche koopman Jacob Minten wegens den koop van sekere huysinge eertyts synde geweest de brouwerije in het klooster genaamt de Tolbrug. Minten wilde echter niet de taxatieprijs van 1500 gulden, maar slechts 1400 gulden betalen. De toestemming tot de overdracht werd alsnog verleend. Hoeveel voeten de verkoop in de aarde had, blijkt uit een aantekening in de marge van het transport dat de akte niet als voorgenomen op 26 november maar pas vier dagen later was gepasseerd.3 In de transportakte werd de kavel niet nader omschreven.
1.Zie hierna.
2.T.a.p., fol. 26.
3.GAH, R. 1695, fol. 390-393v.

Aankoop door de stad in 1744

Op 23 januari 1744 werden de zojuist behandelde acht kavels plus de eerder genoemde vier huisjes in het korte deel van de Tolbrugstraat door de stad aangekocht om op den grond baracken voor het guarnisoen te timmeren.1 Om met deze laatste te beginnen: ik heb vanaf 16 oktober 1680 de verschillende titels van verzameld om te zien of ze nader inzicht verschaffen in de topgrafische situatie.

Het huyske staende in de voornoemde Cortte Tolbrughstraet, geteeckent n°. 8, bewoont bij Barbara weduwe Dirck Kint, met het gebruijck van 't secreet op de brugh, dat op 16 oktober 1680 werd getransporteerd aan Hans Caspers,2 werd op 15 mei 1702 door diens weduwe, Jenneke Couper, verkocht en overgedragen aan Thomas van de Laer voor 240 gulden. Het werd toen omschreven als een huyske ofte wooninge staende alhier in de Tolbrugstraet achter het convent aldaer op den hoeck van de dwarsstraet als men gaet uyt de Lange Tolbruchstraet in de Corte Tolbrughstraet, met het gebruyck van het secreet aldaer.3 Op 19 oktober 1739 werd het door Thomas van de Laer, zijn dochter Johanna en zijn schoonzoon Mathijs van Hooft voor slechts 130 gulden verkocht aan de leidekker Jacobus Glabans.4 Deze droeg het op 23 januari 1744 voor 200 gulden aan de stad over.5 Het werd bij die gelegenheid omschreven als eene huijsinge staande ende gelegen binnen deese stadt in de Tolburgstraat op den hoek van de dwarsstraat als men gaat uijt de Lange Tolbrugstraat in de Corte Tolbrugstraat, agter het convent aldaar.
Noordwestwaarts van dit huisje stonden twee huijskens onder een dack, staende in de Cortte Tolbrughstraet in den hoeck, geteeckent met n° 10 ende 9, d'een sijde de stadts stal, westwaerts met het gebruijck van 't secreet op de brugh te maecken, die op 16 oktober 1680 werden verkocht aan Matthijs van Heijnsbergen en Hendrik van Me(e)urs.6 Deze huisjes werden op 1 september 1710 door de curator van de boedel van Hendrik van Meurs verkocht. Het ene, nummer 10, voor 245 gulden aan Lambert Spierincx. Het werd omschreven als een kleijn huijsken bestaende in voorhuijs, keucken etcetera, gestaen ende gelegen in de Tolbrughstraet alhier aan de eene seijde de poort van 't clooster, d'andere sijde den volgende coop, en huijsken streckende voor van de gemeene Tolbrughstraet tot op erve van 't selve clooster aldaer.7 Het andere voor 165 gulden aan de Bossche burger Cornelis van Heeswijck. Dit huisje, nummer 9, werd omschreven als een klijen huijsken, bestaende in voorhuijs, keucken etc., gestaen ende gelegen binnen dese stadt in de Tolbrughstraet, ex uno 't voorschreven huijsken, ex alio Thomas van de Laer, streckende voor van de voorschreven gemeene straet tot op erve van 't clooster.8
Op 18 april 1732 werd dit laatste huisje als een klijn huijsjen bestaande in voorhuijs en keuken, gestaan en gelegen binnen dese stad in de Tolbrugstraat, ex uno het het huijsjen van Van Schijndel, ex alio het huijsjen van Van den Laar, streckende van de gemeene Tolbrugstraat agterwaarts tot op erve van 't clooster door de erfgenamen van Cornelis van Heeswijck overge-
1.Aldus een rekest daterend van vóór 20 februari 1744 (GAH, Loketkast II, doos Achter de Tolbrug; eerder: GAH, Charters, nr. 1045). De toestemming op dit rekest is gedateerd 1744 januari 20.
2.GAH, R. 1674, fol. 18v.
3.GAH, R. 1689, fol. 402 (originele akte en koopvoorwaarden in GAH, Loketkast II, doos Achter de Tolbrug).
4.GAH, R. 1735, fol. 16v.-17.
5.GAH, Loketkast II, doos Achter de Tolbrug (vroeger Charters, nr. 1046).
6.GAH, R. 1674, fol. 18.
7.GAH, Loketkast II, doos Achter de Tolbrug (voorheen Charters 1045); minuut: GAH, R. 1703, fol. 261.
8.GAH, R. 1703, fol. 261v.
dragen aan de Bossche burger en koopman Willem Wijnants.1 De koopprijs bedroeg 120 gulden. Wijnants droeg het in 1744 over aan de stad voor 200 gulden. De omschrijving luidde toen: een kleijn huijsje, nu geapproprieert tot een stal, staande binnen deese stad in de Tolbrugstraat, d'een zijde het huijsje van Van Schijndel, d'ander zijde het huijsje eerti.jts van Van Laar, strekkende van de gemeene Tolbrugstraat agterwaarts tot op erve van 't clooster.
Nummer 9 was al op 3 augustus 1728 als eene huijsinghe bestaende in een woonhuijs, keuken, gestaen en gelegen binnen deese stadt in de Kleijne Tolhrugstraet, d'eene sijde de poort van het klooster, d'ander sijde ... (niet ingevuld), strekkende voor van de straet tot op erve van het voorschreven klooster door de erfgenamen van Spierinx voor 160 gulden overgedragen aan de viskoper Jan van Schijndel.2 in 1744 was deze krankbesoeker tot Maastrigt geworden en liet als zodanig het huis voor 200 gulden overdragen aan de stad.3
Het vierde huisje vanaf de hoek van de Lange Tolburgstraat werd op 16 oktober 1680 omschreven als een huyske staende in de voornoemde straet - dit is vanzelfsprekend het korte deel van de Korte Tolbrugstraat -, geteeckent n°. 11, bewoont bij de weduwe Gerrit van Venroij, met het gebruijck van 't secreet op de brugh te maecken en overgedragen aan Mechtelt Mattheus Vogelsangh.4 Dit huisje werd op 8 augustes 1725 door de dochter en schoonzoon van Mechtelt, Catharina van der Biesen en haar echtgenoot Peter van de Graaff, voor 130 gulden verkocht aan Arnoldus van Kessel. Het werd toen omschreven als een huysje staende alhier in de Korte Tolbrugstraet, de huysinge ende erve van Lambert Spirinx ex uno, ende neffens de poorte van den hof van de weduwe Cornelis van Veen ex alio, strekkende van de gemeene straet agterwaerts tegens den voorschreven hof.5 Op 23 januari 1744 droeg de Bossche burger Jan Groenendaal als erfgenaam van Zijken Jan Joosten van Vroonhoven, weduwe van Arnoldus van Kessel en daarna van Peeter van Groenendaal,6 het complex over aan de stad, eveneens voor de kapitale som van 130 gulden.7

De kloostergebouwen

Heel wat meer geld moest de stad uittrekken voor de voormalige kloostergebouwen. Hiervan volgen we de lotgevallen vanaf de verkoop aan particulieren in 1707. De gegevens leveren soms gedetailleerde gegevens op, die mogelijk met behulp van de resultaten van het archeologisch onderzoek nader te plaatsen zijn.
Kavel 1, in 1707 verkocht aan Jacob Schaars, werd op 18 januari 1735, omschreven als een gedeelte van het klooster van de Tolbrugstraat, voor 145 gulden verkocht en overgedragen aan Michiel Samuel Rosendaal, Cornelis Harel en Stephanus Isaak Rosendaal, nadat het wegens niet-betaalde rente door de rentmeester van de geestelijke goederen in beslag genomen was.8
1.GAH, R. 1720, fol. 274v.-278v., m.n. 278-278v.
2.GAH, Loketkast II, doos Achter de Tolbrug (voorheen Charters 1045).
3.GAH, Charters 1046.
4.GAH, R. 1674, fol. 18-18v.
5.GAH, R. 1727, fol. 367-368 (origineel in GAH, Loketkast II, doos Achter de Tolbrug).
6.Bij testament van 7 april 1739 had Zeijke Jan Joosten van Vroonhoven, laast weduwe van Peter van Groenendaal, in leven voerman in deeze stad, woonagtig alhier aan Jan van Groenendaal, zone van haren man, alle haare huijskens en erven staande ende geleegen binnen deeze stad, zoo in de Tolbrugstraat als op het Hinthamer eijnt vermaakt (GAH, Not. 3110 (W. de Raeff 1738-1739), fol. 155-156v.).
7.GAH, Charters 1046.
8.GAH, R. 1722, fol. 93v.-95.
De kavels 2 en 3, die in 1707 verkocht waren aan Daniël van Veen, werden op 2 juni 1731 door de voogden van de minderjarige kinderen van Van Veen voor 2950 gulden verkocht en overgedragen aan Daniël Mobachius Quaat, (Michiel) Samuel Rosendaal en Hendrik Draak. De omschrijving van het hele complex luidde: een kerck met ses aparte huijsgens of woningen en nog een aparte hoveniers huijsinge en woning, voor desen geweest een klooster, met een hof van voren en nog een hof daar agter sluijtende, gestaan en gelegen in de Korte Tolbrugstraat alhier, gehoort hebbende aan den convente aldaar, oost de gemene straat, zuijt de erve Jacob Schars en Van de Laar, noort den gemenen ingang of galderije, west de riviere de Diese..1 Waarschijnlijk zijn dus de gebouwen van het klooster, die vermeld werden in 1707, verbouwd tot een hovenierswoning en huisjes; wellicht zijn er enkele huisjes op het terrein bijgebouwd.
Op 13 november 1732 droeg Draak zijn aandeel voor over aan Cornelis Harel2 en op 12 augustus 1733 Daniël Mobachius Quaat zijn derde part aan Stephanus Isaak Rosendaal.3 De kavels 1, 2 en 3 waren dus nu in handen van Michiel Samuel Rosendaal, Cornelis Harel en Stephanus Isaak Rosendaal. Deze laatste was een zoon van Michiel Samuel, zoals blijkt uit twee schepenakten van 23 januari 1744. Daarin droeg Michiel Samuel Rosendaal, mede namens zijn gestorven zoon en namens de andere gerechtigde, Cornelis Harel, deze kavels, tezamen voor 5021 gulden, over aan de stad.4 De omschrijving van kavel 1 luidde bij die gelegenheid: een gedeelte van het clooster met dan hoff in de Tolbrugstraat staande, ex uno het ander gedeelte des voorschrevan cloosters, ex alio de huysinge ende erve van de erfgenaame van de weduwe Van der Horst, strekkende voor van de Corte Tolbrugstraat tot agter tegens het water off een sloot. De kavels 2 en 3 werden omschreven als op 2 juni 1731.
Van kavel 4 werd op 27 juli 1708 door de koopsters, Cathalijn weduwe Peters van Lockven ter eenre ende Maria weduwe van Anthonij Straeckus ter andere zijden, beijde hoveniersters, een erfdeling gemaakt,5 waarvan de bepalingen die op de verdeling van het terrein en zijn bebouwing betrekking hebben hier geheel worden weergegeven:

1eloth
Mits welcke voorschreven erffscheijdinghe ende erffdeijlinghe eene keucke ofte camere, metten solder daerboven, soo breet de camer is, staende ende gelegen naest de erve van sr. Cornelis van Veen, meester timmerman alhier, oock van de voornoemde heeren geauthoriseerdens gecocht;
item den nieuwen koestall, staende tegens de heijnmuere van den gemeenen ganck, uutcomende aen de Tolbrughstraet, metten nieuwen buijstelcuijll deerin;
item een gedeelte van het tweede huijs, staende naest de affebroocken! erve, sijnde geweest het sieckhuijs des voorschreven convents, soo ende gelijck 'tselve binnens huijs is affgeteeckent, lienierecht door van beneden tot boven te reeckenen, doch den deurstijl ende deur daer men tegenwoordich in 't stalleke gaet daer de voornoemde Cathalijne beesten staen, sal die 't tweede loth te deel valt profiteren ende vrij mogen uutbreecken:
item een stuck hoffs, breet 32 voeten seven duijm Bosche maete, te reeckenen van de scheijtsheijninghe tusschen de erve van d'heer Jacobus Menten, ende desen te verdeelen hoff lancx de muere ende de Diese deur van desen hoff ende soo neffens de voorschreven heijninghe daermede desen hoff ende sr. Johan van der Lagens erve affgescheijden worden, aldaer aen de voor-

1.GAH, R. 1720, fol. 108-108v. Origineel: Loketkast II, doos Achter de Tolbrug.
2.GAH, R. 1721, fol. 29-29v.
3.GAH, R. 1731, fol. 181-181v.
4.GAH, R. 1738, fol. 202v.-203v.
5.GAH, Not. 2885 (H. de Bye 1708), fol. 206-209v.
schreven heijninghe ter breette van drieendertich voeten ende twee duijmen, soo ende gelijck 'tselve op de muere ende heijninghe is affgeteeckent; item noch een stuck hoffs, breet eenenveertich voeten vier duijmen oock Bossche maete, beginnende ontrent den ouden coestall, daer den ouden put in leijt, achterwaerts lancx de Diese ende soo recht toe deur totte heijninghe off erve van d'heer Johan Bart, capiteijn geweldiger alhier, sijnde een die kant off aende heijninghe breet achtendertich voeten seven duijmen Bossche maete, soo ende gelijck op de muere ende heijninghe staet affgeteeckent; ende noch een stuck hoffs, lanck 34 voeten, te reeckenen van den voorschreven achtersten hoeck van den nieuwen coestall off lancx de heijnmuere, sijnde ten deele den overschoth van den voorschreven verdeelden hoff, mits latende eene passagie van vier ende eene halve voeten om te connen geen naar den nieuwen huijstelcui.jl in 't tweede loth begrepen, als mede eene passagie naer 't laeste parceel van den overschoth deses hoffs in 't tweede loth begrepen, allen 'twelcke bij blinde lotinghe te deel is gevallen aen Maria weduwe van Anthonij Straeckus.

2eloth
Mits welcke voorschreven erffscheijdinghe ende erffdeijIinghe de camere naast de voorschreven keucke offte camere in 't 1e loth begrepen, mette solderinghe daerboven, soo breet de camere is, mitsgaders de coijstall daer achter ende erve daer boven totte voorschreven affgebroocken erve geweest sijnde het sieckhuijs van 't clooster:
item de andere gedeelte van 't voorschreven tweede huijs van onderen tot boven, aen het dack te reeckenen linierecht door, soo ende gelijck 'tselve binnens huijs is affgeteeckent, blijvende den deurstijl ende deur der stallinghe daer Cathalijne beesten tegenwoordich in staen tot profijt van dit loth, 'twelck vrij sal staen altijts uut te breecken, gelijck oock de deur in 't beschoth binnens huijs;
ende noch den nieuwen buijstelkuijll rnettet dack daarboven, leggende achter den voorschreven nieuwen stall in 't eerste loth begrepen tegens de voorschreven gemeene muere, met eenen toeganck van den hoff totten voorschreven buijstelkuijll vier ½ voeten breet;
item een stuck hoffs leggende tusschen de voorschreven twee parceelen van hoffs in, sijnde lancx de achterhuijsinghe ende muere van de Diese breet sesentsestich voeten eenen duijm Bosche maet, gaande soo recht toe deur tot tegens de muere ende heijninghe van sr. Johan van der Lagen ende de gemeene heijninghe der voorschreven condividenten aldaer ter breete van sesentsestich voeten vier duijmen;
item een stucxken hoffs lancx de voorschreven scheijtsmuere naer de straet toe aen, neffens de gemeene ganck achter de voorschreven 34 voeten erven, sijnde de rest van den overschoth, tot aende gemeene heijninghe tusschen de voornoemde condividenten ende d'heer Johan Bart voornoemt, capiteijn geweldiger alhier, 'twelck sijn passagie sal hebben lancx over de voorschreven vierendertich voeten erve met eene put;
allen 'twelcke voorschreven bij blinde lotinghe te loote ende te deel is gevallen een Cathalijn weduwe van Peter van Lockven.
Onder conditien in dese toegedaen dat de voorschreven condividenten ieder hen aenbedeijlde loth sal aenveerden binnen den tijt van acht daegen, nopende de voorschreven huijsinghen off cameren mette stallen ende buijstelkuijlen, ende de parceelen van hoff op halff meert des jaers 1708! off alsmen toecomende jaer gaet hooien?, sullende het gebruijck tot dien tijt van deselve hebben als tegenwoordich besitten, om hen groenten alreede geseijt ende noch te seijen uutte haelen sonder malcanderen daerinne eenighe hinder ofte beletsel te doen;
zijnde mede geconditionert dat de voornoemde condividenten, d'een op des anders versoeck, ten eersten met malcanderen van onderen tot bovenen tot gemeene costen henne erven sullen moeten affscheijden met scheijtsmueren off suffisante houte beschotsels, soo ende gelijck sij 't samen sullen goetvinden, dewelcke altijts ende ten eeuwighen daegen tot gemeene costen

sullen moeten onderhouden worden, als oock tsamen moeten toemetselen de deure die in de scheijtsmueren mochten wesen; blijvende oock in 't gemeen tusschen de voornoemde condividenten het affgebroocken huijs off erve eertijts geweest sijnde het sieckhuijs van 't voorschreven clooster, mette muragie van 'tselve huijs, soo wijt den heere van Deurne die in gebruijcke heeft gehadt, ende sal ieder vrijstaen sijnne messien daer op te leggen;
item sall tot gemeene costen, d'een op des anders versoeck, uutten nieuwen coestall moeten gemaeckt worden een riool breet 1½ voeten tot in den sloot uutwaterende, die altijts ende ten eeuwighen daegen sal moeten onderhouden worden tot gemeene costen;
zullende oock t'samen op d'een of d'anders begeren verders moeten opmaecken soo als behoort den nieuwen buijstelcuijll en dack daerbovens, in 't voorschreven tweedwe loth begrepen, en sulcx tot gemeene costen, doch het onderhout sal blijven aen den gene die denselven te deel is gevallen;
daerenbovens sullen de overdroppen der voorschreven huijsinghen off cameren in beijde de looten begrepen altijts blijven soo ende gelijck die tegenwoordich sijn, sonder malcanderen daerover eenige moeijlijckheijt aen te doen;
gelijck oock ieder der voorschreven condividenten alleen sal tot sijnen costen moeten maecken op hen aenbedeijlde erven de trappen om boven te comen sonder d'een den anderen daer over te molesteren, alsoock de deuren om uut te gaen;
verders staet te weten dat gemeen blijft het houtbeschoth mette bedtsteede staende in 't gedeelte der voorschreven huijsinghe in 't tweede loth begrepen om tot gemeene costen d'een op des anders versoeck te werden uutgebroocken, gedeijlt off anders aen 't gemeene werck geemploijeert te worden, doch de deure daerin blijft aen 't tweede loth als voorschreven;
mede blijft tusschen de voornoemde condividenten in 't gemeen de gemeene toeganck naer de Tolbrughstraet voor sooveel sij daertoe gerechticht sijn, alsoock den wegh off toeganck lancx de voorschreven huijsinghe off camere naer de watertrap linierecht door, die ses voeten breet sal moeten sijn, ende met steenen t'samen moeten werden opgemaeckt, alsoock de muere van het gedeelte der voorschreven huijsinghe aff in 't tweede loth begrepen, totte erve van d'heer Jacobus Menten, mette deur van de watertrap als de watertrap selfs, sonder dat een van heijde daer missie sal mogen leggen aen 't water, mitsgaders blijft oock in 't gemeen den put in den hoff metten toeganck rontsom, soo breet datter de groeten? (groenten?) in kuijpen can gewassen worden, alsoock de heijninghen ende scheijtsmuere rontsom den hoff, niettegenstaende den selven hier voor is verdeelt, gelijck oock het poortien daer men van den gemeene wegh incompt om in den hoff te gaen ende in de voorschreven verdeelde cameren te comen, sulcx 'tgene voorschreven nu ende altijts tot gemeene costen sal moeten opgemaeckt ende ten
eeuwighen daegen onderhouden worden; ---.
Zijnde noch geconditioneert dat d'een noch d'ander der condividenten henne looter! van den hoff niet sal mogen affscheijden off affmueren ende daer door malcanderen hinderlijck wesen, maer sal 'tselve sonder muere off heijninghe altijts ende ten eeuwighen daegen moeten blijven als tegenswoordich is, ende de scheijdinghe maer met een voetpaijke moet werden affgeteeckent, en andersints niet sulcx malcanderen geen? soude? mogen beletten
.
Op 15 februari 1714 werd uit de boedel van Maria, voor de som van 35 gulden en de jaarlijkse betaling van de helft van 77 gulden inzake een schepengelofte van 1925 gulden, haar deel overgedragen aan de hovenier Jan Nootmans (Notemans), Het complex werd daarbij omschreven als eene keucken ofte camere mett eenen solder daer boven, soo breet de camer is, gehoort hebbende aen den convente van de Tolbrugh, d'erve Cornelis van Veen ex uno, d'ander sijde nevens eene camere van Cathalijn weduwe Peters van Lockven, streckende voor van de gemeene wech ofte ganck metten eenen eijnde tot non erve van Sr. Johan van der Laeghe metten anderen eynde, mett eenen nieuwen coijestal staende tegens de heijnmuere van den gemee-
nen ganck voornoemt, metten buystelcuijl daar inne; item een gedeelte van het tweede huys staende naest een affgebroocken erve, soo ende gelyck 'tselve binnenshuys by deijlinghe is affgeteeckent linierecht, door van beneden tot boven te reeckenen; item een stuck hoffs, twee-en dertigh voeten breet en seven duijmen Bosse maete, te reeckenen van de schijts heijninghe tusschen den erve van den heer Jacob Minten lancs de muere en de Diese deur van desen hoff en soo neffens de voorschreven heijninghe recht toe deur, tot ten deele tegens de heijninge daer mede desen hoff en Sr. Johan van der Laegens erve affgescheijden worden, aldaer aen de voorschreven hijning ter breette van drie-en dertigh voeten ende twee duijmen; item nogh een sterk hoff breet een en veertigh voeten vier duijmen oock Bossche maete, beginnende ontrent den ouden coestall volgens de deijlinghe, daer den put in lijet, ende soo recht toe deur totte heijninghe off erve van den! Jan Bart, captyn geweldighe, synde aen die kant ofte aen de heijninghe breet acht-en dertigh voeten seven duijmen Bossch maet; en nogh een stuck hoffs lanck vier-en dertigh voeten, te weeten van den achtersten hoeck ofte muere van den voorschreven nieuwen coestall aff lancs de hijem-mure!, blyvende den buijstelkuijl beseyden den nieuwen coestall metten toeganck daer nae toe, gereserveert ten behoeve van Catalijn weduwe Peters van Lockven, gelyck oock de helfte nogh gemeen in seecker affgebroocken erveoff huijs eertijts geweest sijude een sieckhuijs van 't voorschreven clooster, nu tot hoff gemaeckt als oock gemeen blijft den put in den hoff en de watertrap.
Op 11 april 1730 sloot Michiel Samnel Rosendaal, een van de bezitters van de kavels 1, 2 en 3, als eijgenaer en proprietaris van eenen plaisier hoff, staende ende gelegen binnen dese stadt ter plaetse agter de Tolbrugh in 't clooster, schietende van sijn steene somerhuijsie met een houte heijning naest en neffens den volgenden moeshoff, aan de ene zijde, een overeenkomst met de weduwe en kinderen van Jan Notemans, alle eijgenaren van den moeshoff, gelegen naest de voorschreven houte heijning en stene somerhuijsie, en wel vermits enige disputen waren opgestaen over de voorschreven gemene heijning, de welcke de voornoemde twee hoven separeert, aan de andere zijde. Bepaald werd dat de twede comparanten, soo voor sigh selve als in qualitijt, sullen moeten vernieuwen de helfte van voorschreven heijning, tegenswoordig door den sterke wint als neergeslagen dog nu een wijnig gerigt, en dat in het najaer, mits dat den eerste comparant daer in sal lasten en dragen een geregte vierde part der costen eens; dat verder voorschreven heijningh ten allen tijde als van outs sal onderhouden werden, namentlijk de helft, van 't steene somerhuijsie te beginnen, voor den eerste comparant en de resterende helft, dat vernieuwt moet werden, voor de twede comparanten. Dat den eerste comparant sijn deur in voorschreven heijningh, soo als die nu staet en sijn gebruijk van heeft, sal blijven behouden ten allen tijde voor sijn leve, met het gebruijk der selve, mits die op sijn eijge koste moetende onderhouden; dat den eerste comparant insgelijks altijt sal behouden sijne ligten soo als die in sijn somerhuijsie geplaetst staen en de welcke uijtsigt hebben op voorschreven moeshoff van de twede comparanten.1
Op 23 januari 1744 werd kavel 4 aan de stad getransporteerd. Uit de bewaard gebleven akten blijkt dat de helft die eertijds van Cathalijn weduwe van Peter van Lockven was, was vererfd aan de vier kinderen die zij had uit haar eerste huwelijk met Peter Broers. De helft die uit de boedel van Maria van Lockven, weduwe van Anthonij Starckens (Strackus), was overgedragen aan Jan Notemans, vererfde via diens kennelijk jong overleden drie kinderen Matthaeus, Clasina en Engelina aan zijn broer Cornelis en diens drie kinde-
1.GAH, Not. 3021 (J. van Bruggen sr. 1730 januari-juni 22), fol. 279-279v,
ren Martina, Johanna en Maria.1 Ter verduidelijking dienen onderstaande fragmentgenealogieën.

Fragment genealogie Broers

Fragment genealogie Notemans

Kavel 5, in 1707 aan Jan Bart gekomen, werd door de executeur-testamentair van zijn testament en dat van zijn echtgenote Geertruijd Court op 22 september 1729 voor 265 gulden overgedragen aan Aert Wijburgh, marktschipper op Nijmegen. De omschrijving luidde: een huysje ende erve daer agter, staende en gelege in de Groote Tolbrugstraet bij het klooster aldaer, de gangh van het voorschreven klooster ex uno ende aen de andere sijde het huysje ende erve sijnde het tweede gerekent van de voorschreven gangh, strekkende voor van de straet lijnreght volgens de gemeene schijtsmuer tussen dit ende het tweede huijsje voornoemt tot aen erve van Cornelis
1.GAH, Charters 1046, 30/12. Zie ook t.a.p., 30/1, en akte van 20 januari 1744 in GAH, Loketkast II, doos achter de Tolburg (voorheen Charters 1045, in dorso gemerkt nr. 30).
Nootmans cum suis.1 Bij de verkoop aan de stad op 23 januari 1744 bracht het 400 gulden op.2
De kavels 6, 7 en 8, in 1707 overgedragen aan respectievelijk de koopman Peter Johan van der Laeghen, aan Jan van Liempt en aan de koopman Jacob Minten, komen niet in de overdrachten aan de stad van 23 januari 1744 voor. Van kavel 6 heb ik de lotgevallen na 1707 niet kunnen traceren. Zeker is dat hij in 1740 nog eigendom was van Van der Laeghen.3
Kavel 7 werd op 22 januari 1717, na beslagname door de rentmeester van de geestelijke goederen, voor 460 gulden verkocht aan Jacob Minten. Het was toen eenen hoff ofte erfe, geleghen binnen dese stadt in de Tolbrughstraet nevens d'erve juffrouw Maria Minten ex uno,4 ex alio sr. van de Laeghe.5
Kavel 8, op 30 november 1707 aangekocht door Jacob Minten, werd op 30 mei 1730, samen met kavel 7, door enkele van diens erfgenamen voor 5300 gulden overgedragen aan majoor Menno van Coehoorn, die gehuwd was roet Johanna Minten, ten behoeve van hun kinderen. Het complex werd daarbij omschreven als een huysinge eertyts geweest synde een brouwerye, --- in 't clooster agter de Tolbrugh, geteykent op de kaerte figuratief met de letter 8: item --- een hof en erve gelege ter plaetse voorschreven in de Tolburgstraet nevens erve eertyts Maria Minte ex uno, ex alio sr. Van der Laagen.6 Het complex werd op 21 januari 1740 door de erfgenamen van Coehoorn voor 2524 gulden verkocht en overgedragen aan Rudolphus van Rein (Rijn). De omschrijvingen luidden (kavel 8): het clooster gemeenlijk genaemt de Koepoort, gestaan en geleegen binnen deese stad in de Tolbrugstraat, met den voorsten moestuijn naar de gemeene weg onder de boomtgens, bestaande als nu in vijf wooningen onder een dack, en een pakhuijs sijnde voor deesen geweest de brouwerij in het klooster genaamt de Tolbrug en in den jaare 1707 op de charte figuratief met de cijffer letter 8 geteekent, en (kavel 7): item den agtersten of binnen hof, leggende teegens het clooster voorschreven, ex uno juffrouwe Maria Minten, ex alio sr. van der Laage, soo en in der voege als den selven in huure gebruijkt werd bij Hendrick Broers. Opmerkelijk is hier de aanduiding Koepoort voor het hele klooster, terwijl het alleen om het noordoostelijk deel van de vroegere kloostergebouwen ging.
Op 24 augustus 1780 verkochten de erfgenamen van Rudolphus van Rijn het complex voor 2100 gulden aan Antony Matthias Suyskens. Nu was sprake van het klooster gemeenlyk genaamd de Koepoort binnen dese stad in de Tolbrugstraat, bestaande alsnu in vyf wooningen met soldering en groot pakhuys onder een dak, als mede twee moestuynen daarby gehoorende, de voorste gelegen na den gemeenen weg onder de boompjes en den agtersten langs d'erve van den onderte noemene verkryger Anthony Matthias Suyskens, ende voorts de geheele erve met eene zyde neven de straat, de andere zyde de erve van Arnold den Borcq (of Borecq).7 De weduwe van Suyskens, verkocht vervolgens op 16 januari 1786 voor 1975 gulden aan Dirk van Roothuijsen eene schoone en welgeleege moeshof, gelegen alhier in de Tolbrugstraat ter plaatse alwaar voorheen het sogenaamde klooster agter de Tolbrug heeft gestaan, waarin een steene waterput is, hebbende zijnen ingang door een poort nevens den aschbak van de barakken, strekkende van de hooge muur van de baracquen tot aan het klooster, gemeenlyk genaamt de
1.GAH, R. 1730, fol. 15-16v.
2.GAH, Charters 1046, nr. 29.
3.GAH, R. 1723, fol. 235-236v. (1740 januari 21), betreffende kavel 8 noemt hem als belending.
4.Deze komt hier voor de eerste maal als belending voor. Mogelijk is haar perceel afgesplitst van kavel 8. Ik heb daarvan geen titel kunnen vinden.
5.GAH, R. 1707, fol. 393. Dit protocol bleek bij raadpleging onvindbaar. Bewerkt naar fiche.
6.GAH, R. 1730, fol. 127v.-131v. Koopcondities in GAH, Not. 3021 (J. van Bruggen sr. 1730 januari-juni 22), fol. 230-233v.
7.GAH, R. 1768, fol. 305v.-306v.
Koepoort, ex uno een muur en de tuyn van de transportante en anderen, ex alio den moeshof van Arnold de Borcq.1 Het andere deel, omschreven als het klooster gemeenlijk genaamt de Koepoort, staande binnen dese stad in de Tolbrugstraat, bestaande alsnu in vijf wooningen met solder onder een dak, en de grond van een afgebrand pakhuijs, alsmede een moestuijn gelegen voor voorn. klooster na de gemeene weg onder de Boomties, strekkende voorschreve klooster agter waards langs den hof van de principaale verkoperse ende een zijde nevens de straat en de andere zijde de erve van Arnold de Borcq, werd op dezelfde datum voor 1700 gulden verkocht aan den heere Nicolaas Cornelis Tieboel, luitenant collonel, ingenieur en directeur van het departement der Nedermaaze en Waal, en zulks ten hehoeve van den lande.2 Daarop werd vervolgens 's Landsmagazijn gebouwd, dat in het begin van de twintigste eeuw nog bestond.3
1.GAH, R. 1776, fol. 70v. Dit complex had Petronella de Zeeuw, weduwe van Anthonie Suyskens - dit was waarschijnlijk de moeder van Antohny Matthias - op 27 april 1758 verkregen van de stad (GAH, R. 1748, fol. 135v.-137). Het werd toen omschreven als een schoone en welgeleegene moeshof binne dese stadt in de Tolbrugstraat ter plaatse alwaer voor heen het zoo genaemde clooster agter de Tolbrug heeft gestaen, waer in een steene waeter put is, hebbende synen ingang neven den asback van de baracken, streckende den voornoemden moeshof van de hooge muur van de baracken tot op de houte heyninge van den hof van Rudolph van Ryn, hebbende aan d'eene seyde den moeshof van de heer Anthonie van Hanswyck, soo als den selve in huur en gebruyck is by Teunis van Rooy. Hoe de stad aan dit complex gekomen was, is in de betreffende akte opengelaten. Het zal een deel zijn geweest van de kavels 2, 3 en 4 van de in 1744 aangekochte kloosterterreinen en gebouwen, zoals blijkt uit de volgende clausule: blyvende ook in hun geheel kragt en volle vigeur alle ende een legelyke de conditien, conventien en restrictien tuschen de proprietarissen deses en des selves naast aangelegene gronden en erven, in voortyde daer van aangegaen en gemaakt vermoogens de brieven en bescheden daer van synde, en speciael al sulke conventie als tuschen de proprietarissen van desen moeshof en die van den tuyn aan de verkrygeresse behoorende is aengegaen volgens acte voor den notaris Johan van Bruggen en getuygen alhier dato 11 april 1730. Item sal de verkrygeresse tot haeren laste moete nemen en onderhoude het stuckie muur streckende van de hooge muur de! baraque tot aan de huysinge van de weduwe Jan Craayvelt. Ook sal het haer vry staen en gepermitteert om [in] de voorschreven hooge muur van de baracken ten haere koste altoos te mooge doen stellen een deur cosyn en deur om in en uyt den voorschreven hof te konne koomen, mits die als dan ook ordentelyk onderhoudende buyte laste van de stadt, blyvende deselve hooge muur aan dese stads baracquen gereserveert, gelyk mede de vrydom om die soo wel van de eene als andere kant te, mooge repareren en daer toe de noodige materiaele in den hof met discretie te plaatsen. Ook sal de verkrygeresse van desen moeshof naer de kandt van den hof van de heer van Hanswyck moete getrocken en gerekent worden linea recta van de muur van de erve van Rudolph van Ryn, volgende de oude fundamenten tot aan den oude boog en murage in den hof van de heer van Hanswyck en dan verders in een regte linie tot aan en tegen den hoeck van de hooge baracke muur.
2.GAH, R. 1776, fol. 70v.
3.De barakken op het zuidwestelijk complex van het voormalige Tolbrugklooster, de Tolbrugkazerne, werden toen afgekeurd en door de gemeente Den Bosch verkocht aan de schoenfabrikant Maurits van den Bergh. Zie Van Sasse van Ysselt 1910-1914, III, 374-375.

Besluit

Met het vorenstaande is een overzicht gegeven van de geschiedenis van Sint- Elisabethklooster, alias het Bloemkampklooster. Daarbij is met name geprobeerd de dispositie van de kloostergebouwen zo nauwkeurig mogelijk te traceren. Vooral de geleidelijke liquidatie van deze bebouwing leverde daarover gedetailleerde informatie op. Om deze gegevens te kunnen toetsen aan de resultaten van het archeologisch onderzoek, is zo veel mogelijk gebruik gemaakt van citaten. Alvorens tot een definitieve verslaglegging te kunnen komen, dient deze toetsing eerst in samenwerking met de archeologen plaats te vinden.

Gebruikte afkortingen

Charterszie: Sassen
GAHGemeentelijke Archiefdienst 's-Hertogenbosch
RANBRijksarchief in Noord-Brabant
dl.deel
dln.delen
ed(s).editores [uitgegeven door]
fol.folio
R.Rechterlijk archief
s.v.sub voce [onder het trefwoord]
z.pl.zonder plaatsaanduiding

Bronnen

Gemeentelijke Archiefdienst 's-Hertogenbosch [GAH]

Rechterlijk archief (Bosch' protocol)

Archief van de Tafel van de H. Geest, zie: Kappelhof 1980

Groot Ziekengasthuis

Index Bosch' protocol, vervaardigd door F. Smulders en M. Spierings

Rijksarchief in Noord-Brabant [RANB]

Klooster Bloemkamp (Inventaris van het archief van het klooster Bloemkamp achter de Tolbrug te 's-Hertogenbosch 1533-1618 ('s-Hertogenbosch 1995))

Raad en rentmeester-generaal (Inventaris van het archief van de raad en rentmeester-generaal der domeinen 1515-1816 ('s-Hertogenbosch 1995))

Ontvangers belastingen en rentmeesters domeinen (Inventaris van de collectie stukken afkomstig van ontvangers der belastingen en rentmeesters der domeinen 1513-1828 ('s-Hertogenbosch 1995))

Bisschoppelijk Archief 's-Hertogenbosch

Archief van de zwartzusters in 's-Hertogenbosch

Gedrukte bronnen en literatuur

Beermann 1940
Beermann, V.A.M., Stad en meierij van 's-Hertogenbosch van 1629 tot 1648. Een episode uit het laatste stadium van den Tachtigjarigen Oorlog, Nijmegen-Utrecht 1940.
Beermann 1946
V.A.M. Beermann, Stad en meierij van 's-Hertogenbosch van 1648 tot 1672. De eerste vijf en twintigjaren van het Staatsche regime, Helmond 1946.
Bor 1630
Bor, P., Gelegentheyt van 's-Hertogenbosch, 's-Gravenhage 1630.
Camps (ed.) 1979
Camps, H.P.H. (ed.), Oorkondenboek van Noord-Brahant tot 1312, 1, De meierij van 's-Hertogenbosch, 's-Gravenhage 1979.
Ten Cate 1953-1955
Cate, J.A. ten, Aanvullingen op de geschiedenis van de Tertiarissenkloosters achter de Tolbrug van 's-Hertogenbosch en Catharinenberg te Oisterwijk, in: Bossche Bijdragen 22 (1953-1955), 145-153.
Coppens 1840-1844
Coppens, J.A., Nieuwe beschryving van het bisdom van 's-Hertogenbosch, 4 dln., 's-Hertogenbosch 1840-1844.
Van Drunen 1983
Drunen, A.H. van, De Middeleeuwse kerken, in: Van bos tot stad. Opgravingen in 's-Hertogenbosch, 's-Hertogenbosch 1983, 89-100.
Van den Elsen en Hoevenaars (eds.) 1905-1907
Elsen, G. van den, en W. Hoevenaars (eds.) 1905-1907, Analecta Gijsberti Coeverincx, 2 dln., 's-Hertogenbosch 1905-1907.
Foppens 1721
Foppens, F., Historia episcopatus Silvae-ducensis, Brussel 1721.
Van Gils 1819
Gils, A. van, Katholyk Meyerysch Memorieboek, 's-Hertogenbosch 1819.
Hermans (ed.) 1846-1848
Cuperinus, A., Chronicke van der stad Tsertogenbosch, in: C.R. Hermans, Verzameling van kronyken betreffende de stad en meyerij van 's-Hertogenbosch, 2 dln., 's-Hertogenbosch 1846-1848.
Janssen 1983a
Janssen, H.L., Archeologisch onderzoek in 's-Hertogenbosch. Doelstellingen en resultaten, in: Van bos tot stad. Opgravingen in 's-Hertogenbosch, 's-Hertogenbosch 1983, 10-24.
Janssen 1983b
Janssen, H.L., De oudste stadsommuring, in: Van bos tot stad. Opgravingen in 's-Hertogenbosch, 's-Hertogenbosch 1983, 64-73.
Janssen 1983c
Janssen, H.L., Bethaniekerk en -klooster, in: Van bos tot stad. Opgravingen in 's-Hertogenbosch, 's-Hertogenbosch 1983, 105-108.
Kappelhof 1980
Kappelhof, A.C.M., Het archief van de Tafel van de H. Geest van 's-Hertogenbosch, IV, 's-Hertogenbosch 1980.
Kuyer 1992
Chr.A.M. Kuyer, Brabantuia Illustrata II, 3, Topgrafische afbeeldingen van 's-Hertogenbosch t/m Zundert, Tilburg 1992.
Mosmans 1980
Mosmans, J., Bossche dubbelkerken, in: Taxandria 47 (1940), 183-188.
Persoons 1980
Persoons, E., Oude en nieuwe vormen van religieus leven 1384-1512, in: Algemene Geschiedenis der Nederlanden, 4 (Bussum 1980), 396-404.
Post 1957
Post, R.R., Kerkgeschiedenis van Nederland in de Middeleeuwen, I, Utrecht-Antwerpen 1957.
Roothaert 1939
Roothaert, A., Die verkeerde Weereldt, Utrecht 1939.
Van Sasse van Ysselt 1910-1914
Sasse van Ysselt, A.F.O. van, De voorname huizen en gebouwen van 's-Hertogenbosch, 3 din., 's-Hertogenbosch 1910-1914; herdruk 1975.
Schutjes 1870-1876
Schutjes, L.H.C., Geschiedenis van het bisdom 's-Hertogenbosch, 5 dln., Sint-Michielsgestel 1870-1876.
Van der Vaart 1989
Vaart, J.A.J. van der, 's-Hertogenbosch: in de middeleeuwen knooppunt van wegen?', in: Boschboombladeren 37 (december 1989), 2-23.
Van Vlierden 1904
Vlierden, C.P.J. van, Het Brahantsche en Geldersche geslacht Van Vlierden, in: De Nederlandsche Leeuw 22 (1904), kol. 57-59.
Van Zuijlen 1866
R.A. van Zuijlen jr., Inventaris der archieven van de stad 's-Hertogenhosch, Stads Rekeningen van het jaar 1399-1800, II, van 1568-1700, 's-Hertogenbosch 1866.

Martin W.J. De Bruijn, 14 augustus 1997